128 die de Raad van State opstelde in 1643, ter oorzake van de reductie van de Militie, welke reductie in dat jaar geschiedde, werd aangenomen bij de Provinciën; wordende in de Generale Petitiën tusschen 1621 en 1648 geen ander gewag gemaakt van den Staat van Oorlog dan dat de Provin ciën jaarlijks verzocht zijn te continueeren in de aanhouding en betaling van het krijgchsvolck, zoodanig als het begrepen was in de Staten van Oorlog en repartitie van 1621, 1626, 1628" Door een en ander worden de leemten verklaard, welke tusschen 1595 en 1648 in de tabel voorkomen en zullen in dat tijdsbestek de Staten van Oorlog van de jaren 1597, 1598, 1599, 1603, 1604, 1605, 1607, 1608, 1609, 1610, 1613, 1617 en 1621 de eenige zijn, welke daadwerkelijk ten uitvoer zijn gelegd. Eerst in 1666 doet de Extraordinaris Staat van Oorlog zijn intrede. Zooals uit den inhoud der bij dien Staat behoorende Petitie blijkt 2), werden voor dat jaar door den Raad van State de onkosten voor het onderhoud van 11185 man, die tot versterking van de bestaande troepen macht moesten dienen, in een Extraordinaris Staat van Oorlog vervat, ten einde te voorkomen, dat de gewone loop van zaken met betrek king tot de verrekening der oorlogslasten zoude worden gestoord, bijaldien door de Provinciën (c. q. door slechts één der Provinciën) geen consent op het onderhoudsbedrag mocht worden verleend. Sedert voormeld jaar wordt nu steeds de term „Ordinaris Staat van Oorlog" gebruikt om het stuk aan te duiden, dat te voren meestal kortweg „Staat van Oorlog" werd genoemd. Voor enkele oorlogsjaren komen twee, soms drie onder scheidene Extraordinaris Staten van Oorlog voor. Met de onderscheiding in Ordinaris en Extraordinaris Staten van Oorlog blijkt evenwel geen bepaald stelsel van inrichting te zijn gepaard gegaan. Zoowel in den Ordinaris, als in den Extraordinaris Staat van Oorlog blijven voortdurend vaste, tijdelijke en veranderlijke posten bij en door elkander geboekt, eene omstandigheid welke in het „Generael rapport van de Per- soneele Commissie van het Financiewezen" in dato 21 Mei 1790, onder de algemeene gebreken van den Staat van Oorlog wordt gerang schikt 3). Daarbij werd het echter niet gelaten, doch tevens een geheel nieuw ontwerp van den Staat van Oorlog voorgesteld, waarbij deze uit twee deelen zoude bestaan, daarin van elkaar onderscheiden, dat op den Ordinaris Staat geen andere posten gevonden worden dan die aan eene jaarlijksche vermeerdering of vermindering niet onderhevig zijn, waarvan Memorie, bl. 148. Petitie van den Raad van State ter vergadering van hare Hoog Mogenden overgeleverd den 19den December 1665. 2) Memorie, bl. 284 en vgl. 129 men dus het precise montant a priori kan bepalen en daarom met recht permanente posten genoemd kunnen worden. En dat daarentegen op den Extraordinaren Staat zijn gesteld alle uitstervende lasten, mitsgaders die posten, van welke de jaarlijksche uitgaven onzeker zijn en waarover derhalve eene jaarlijksche liquidatie noodig is". Met betrekking tot de Staten van Oorlog te water moge het volgende in herinnering worden gebracht. De kosten voor het krijgswezen te water werden bestreden uit de convooien en licenten, welke in 1582 van provinciale tot Generaliteitsmiddelen werden gemaakt. Aanvankelijk hoopte men, dat de Admiraliteit daarop zoude overhouden, welk saldo dan voor den landoorlog zoude zijn gebruikt. Deze verwachting werd echter niet verwezenlijkt. In plaats van overschotten kwamen er jaarlijks belang rijke tekorten, waarin moest worden voorzien door bijzondere subsidiën, welke de Raad van State op de Generale Petitie bracht. Reeds in 1623 werd op dezen voet 1.000.000 ponden aangevraagd, een bedrag dat zich in de volgende jaren nog belangrijk zoude uitbreiden. In 1627 werd geresolveerd dat de voor dat jaar geëquipeerde zeemacht zoude worden uitgebreid tot 35 goede oorlogsschepen, 5 jachten en 5 fregatten en in deliberatie genomen 2), „in wat voegen de Collegiën ter Admiraliteyt uyt de schulden, daerin sy zedert d'expiratie van de Trefves vervallen zijn, ter somme van ongevaerlijk 4.600.000 gulden, boven noch 3.000.000 die op interest lopen, wederom gestelt mochten worden en hoe sy geholpen souden connen worden om de equipagie van voormeld aantal schepen voor het jaar 1628 te doen". Tegelijk met het aangeven van eene regeling dier schulden werd goedgevonden, dat de Raad van State tot subsidie van den oorlog te water voor het jaar 1628 eene petitie zal doen van 2.000.000 en de „Heeren haer Ho. Mo. Gecommitteerden met d'aenwesende Gedeputeerden van de respective Collegiën ter Admiraliteyt, een Staet van Oorlogh te water sullen maecken, daerinne brengende alle 't geen wat tot de equipagiën werd gerequireert en deselve ter vergaderinge van haer Ho. Mo. overleveren". Dit laatste geschiedde in de vergadering van 18 December 1627, terwijl op 23 December van het volgende jaar de Staat van Oorlog te water voor het jaar 1629 in behandeling werd genomen 3). De repartitie over de Provinciën „naer rate van yeders quote" der schepen, soldijen en kostgelden der matrozen en kostgelden der musketiers, werd „met al de voorige besoignes" gearresteerd bij Resolutie van 16 Januari 1630. 9 Resolutie der Staten-Generaal 13 November 1627. 2) Idem 16 November 1627. 3) Idem 23 December 1628.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1908 | | pagina 27