De voornaamste erfeniszaken, waarover steeds vraag is, zooals die van Brand, Dubois e. a., komen periodiek terug, doch er zijn natuurlijk ook steeds nieuwe erfenisquaesties. De belanghebbenden verschijnen, enkel, of met hun beiden, soms drie te zamen, of wel zij hebben een jong advocaat, doch als regel een „zaakwaarnemer" gekozen tot behartiging van hun belangen. De enkelingen, waaronder vaak vreemdelingen, zijn meest onbeholpen stakkers, die al veel reis-, verblijf- en andere kosten soms hebben uitgegeven voor hun doel, en met een hoofd vol illusies in de overtuiging van het goed recht hunner zaak, doch met weinig of zonder redelijke gegevens om een onderzoek mee te beginnen, allerlei verhalen ten beste geven, die veel geduld eischentragisch-komische gebeurtenissen in de geschiedenis van onze publieke leeskamer! Dezen menschen de registers in handen te geven, zou meer op spotternij dan op hulp gelijken. In het gunstigst geval, wanneer er iets uit hen is te verkrijgen, dat basis van onderzoek kan zijn, worden zij natuurlijk met de meeste nauwgezetheid geholpen en bij bewijs van onvermogen geschiedt dit kosteloos. Doch ik moet helaas betwijfelen, of het ooit heeft geleid tot eenige voldoening. En wat nu de „zaakwaarnemers" betreft, onder dezen zijn er wel eens gladde klanten en ik wil eerlijk bekennen, dat zij mij wel het minst teleurstellen, als ze niet om de registers vragen. Het zijn alleen deze erfeniszoekers, die ik als rechtzoekenden ten archieve heb gezien. Anderen ken ik niet, tenzij dan zij, die extracten vragen om die over te leggen bij eene aan vrage om nobilisatie. Intusschen zijn ook deze erfeniszoekers niet minder dan alle andere mogelijke rechtzoekenden de zoodanigen, wier zeer zeker ernstige en gewichtige aanspraken op medewerking en hulp steeds op het A.'s archief met de meest mogelijke zorg en toewijding zijn behartigd en zullen behartigd blijven. En nu de wetenschappelijke onderzoekers. Aan hen worden de registers in handen gesteld. Zij zijn uit den aard veel minder in getal dan de genealogen, behoeven geen controle en in den regel ook geen assistentie. Maar wie beslist nu of het onderzoek wetenschappelijk is of niet? De ambtenaar, die den aanvrager te woord staat? Aldus constateert onze Voor zitter Ik antwoord, dat de aanvrager zelf daarover reeds kan beslissen als hij weet, dat genealogie als doel van onderzoek iets anders is als wanneer het als een middel en bijkomstige zaak tot toelichting van gebeurtenissen, toestanden of van een levensbeschrijving strekt. Als iemand van het weten schappelijk gehalte als dat van onzen Voorzitter, zegt, dat hij zelf de dupe is geweest of bijna was van een geval, waarin over wetenschappelijk of niet moest worden beslist, dan zou dit zeker ook mij tot het besef brengen, dat ik in zoo n beslissing mis kan tastenmaar dan zou toch daartoe eerst een ander voorbeeld als bewijs moeten worden aangevoerd, als wat hem overkwam met den heer Elias. Dat hij dezen voor een gewoon genealoog aanzag, 121 behoefde niet langer te duren dan tot zoolang, als hij het doel van diens arbeid wenschte te weten. Ik weet niet, dat de heer E. ooit dit doel heeft ver heimelijkt, maar meen stellig, dat hij gaarne dit zou hebben medegedeeld aan den Utrechtschen archivaris op diens vraag, zoo noodig met aanwijzing van den opzet van zijn werk, en daarmee aangetoond hoezeer zijn genea logische nasporingen de noodzakelijke bouwstoffen beoogden voor de ge schiedenis van de familieregeering der hoofdstad. Men ziet in de „Vroed schap van A." dan ook telkens de behandelde generatie tot hen bepaald, die een of andere regeerings- of bestuursplaats innemen in stad of elders van genealogie als „selbstzweck" is daarin nergens sprake. Een werk van den omvang als dat van den heer E. zou trouwens intusschen nog niet noodig zijn om er een wetenschappelijken arbeid in te zien. Ik aan vaard als zoodanig ook alle nasporing over eenig regeeringsgeslacht, in land, gewest of stad, als bijdrage tot de geschiedenis daarvan en alzoo binnen den kring van de onderlinge betrekkingen der functioneerende leden van dat geslacht behandeld. Mij zou daarenboven van den onderzoeker het ernstig voornemen moeten blijken om het resultaat van zijn onder zoekingen te publiceeren. Wetenschappelijke nasporingen in de registers kunnen verder een biographie betreffen, ook sociologisch statistische studiën. Ik heb nimmer moeite gehad het wetenschappelijk element te onderkennen. Nochtans acht ik het zeer goed doenbaar om eenig wille keurig moeilijk geval te denken, waarin de beslissing niet voor de hand ligt. Bij twijfel reken ik in het uiterste geval op een advies van den Utrechtschen archivaris, en anders schijnt mij het vrijgevigst standpunt het beste. Nog altijd zijn er meer bezwaren! Vele der zich aanmeldende genealogen zijn, zegt men, niet volkomen te vertrouwen; men kan hun dus de oude kerk registers niet in handen geven. Het is bezwaarlijk uitzonderingen te maken voor bepaalde personen: dus moeten allen geweerd worden. Inderdaad, dat is zoo; maar het argument bewijst te veel. Men bereikt door de verordening volstrekt niet, wat men wenscht te bereiken. Want genealogisch onderzoek kan niet alleen verricht worden in de oude kerkregisters: het boek van den heer Elias bewijst het zonneklaar. Men belet dus een onbetrouwbaren ge nealoog wel, de kerkregisters te raadplegen; maar de man zal daarom natuurlijk niet vertrekken, want hij zal met een onverstoorbaar gelaat onmiddellijk een stel boedelpapieren van de Momboirkamer ter inzage vragen, dat hem bijna even rijke vondsten belooft te leveren. Zóó althans zullen zeer zeker de be roepsgenealogen handelen, die siim zijn en op de hoogte van hun bedrijf. Derhalve, men zal door de bepaling de onbetrouwbare personen geenszins weren; feitelijk sluit men alleen de stuinperts uit, die geen beroep maken van de genealogie. „Het is bezwaarlijk uitzonderingen te maken voor bepaalde personen, dus moeten allen geweerd worden. Inderdaad dit is zoo". Maar dit argument, zegt spreker, bewijst te veel. Dus niets. Volkomen juist, mits 120 f

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1908 | | pagina 23