116
Ten slotte ben ik het heelemaal niet eens met den heer Zaalberg,
waar hij zich aan het eind van zijn betoog eenigszins minachtend uitlaat
over de eigen uitgedachte stelsels, „die in ons land als paddestoelen uit
den grond verrijzen en die (naar hij vertrouwt) spoedig zullen blijken geen
levenskracht te bezitten". Welnu, laten zij geen levenskracht bezitten!
Als zij de ordening der stukken maar niet verbroken hebben, is er niets
aan verloren en zij hebben dan toch onze ervaring vermeerderd. En men
bedenke, dat, waar het hier zulk een ernstige zaak betreft, juist algemeene
belangstelling en velerlei proefnemingen deze niet anders dan ten goede
kunnen komen en daarom niet verworpen maar integendeel op prijs gesteld
dienen te worden.
Rotterdam, October 1908. E. W1ERSUM.
Nogmaals de oude Doop-, Trouw- en Begrafenisregisters
op het archief te Amsterdam.
Op de laatstgehouden jaarvergadering van onze vereeniging heeft de
Voorzitter in zijn openingsrede o. a. ook vrij uitvoerig stilgestaan bij het
geen in de beide voorlaatste nummers van dit blad is geschreven over
het gebruik van de op het Amsterdamsche archief bewaarde Doop-, Trouw
en Begrafenisregisters vóór 1811. De spreker duidde deze registers aan
met de benaming oude registers van den B. S.doch deze registers zijn
andere, naar mij dacht, die niet ouder kunnen zijn dan van het jaar 1811,
en ook nimmer onder mijn beheer zijn geweest.
Ik moet tot mijn spijt verklaren, dat, ondanks de beste bedoelingen
van den spreker, waaraan ik niet mag twijfelen, het juiste inzicht in deze
zaak ook hem niet schijnt te hebben bereikt. Dit zou kunnen blijken, als
men het gesprokene toetst aan wat ik Mr. Fruin reeds heb geantwoord.
Doch ik maak van de gastvrijheid van ons blad gaarne gebruik om nog
maals te trachten de zaak in het juiste licht te plaatsen. Ik zal daartoe
de genoemde rede over het betreffende punt op den voet volgen.
Ook in de hoofdstad zelf van het rijk hebben de archieftoestanden in het
afgeloopen jaar aanleiding gegeven tot bezwaar. De verordening op het heffen
van leges voor het gebruik van de oude registers van den Burgerlijken Stand
van Amsterdam, die reeds vroeger de aandacht getrokken had, heeft in het
afgeloopen jaar opnieuw aanleiding gegeven tot opmerkingen. Ik ben dus
verplicht de zaak aan te roeren in mijn verslag; maar ik doe het niet dan
aarzelend. Immers onze Amsterdamsche ambtgenoot heeft zelf deelgenomen
blable«. »D'autre part si les séries essentielles des archives municipales étaient sous
forme de registres, le récolement serait tellement simple qu'il passerait dans la pratique«.
»En consequence deux mesures se recommandentd'abord, pousser sinon obliger
les municipalités a réunir en registres les pièces qui en sont susceptibles, ensuite et
surtout, créer dans les mairies des registres pour la transcription de certains documents«.
117
aan de bespreking der zaak; hij heeft de geldende regeling toen wel geheel
niet verdedigd, maar toch gewezen op haar noodzakelijkheid en op de moeilijke
omstandigheden, die het gebiedend noodig maakten, de onderzoekingen der
genealogen, die in groote drommen het Amsterdamsche archief schijnen te
belegeren, te beperken, ik begrijp deze houding van onzen ambtgenoot ge
heel nu de gemeente geen voldoend personeel te zijner beschikking stelt, is
zijne positie natuurlijk moeilijk. Indien inderdaad dagelijks talrijke genealogen
de oude registers van den Burgerlijken Stand raadpleegden, dan zou de ge
meente natuurlijk een aantal ambtenaren behooren beschikbaar te stellen, vol
doende om toezicht op deze heeren te houden. De gemeente kan of wil dit
niet doen; een andere weg moet dus gezocht worden, om de moeilijkheid te
coupeeren. Toegegeven! Ik hoop, dat de gemeente (als zij inderdaad geen
voldoend aantal ambtenaren kan of wil aanstellen) een goed middel vinden zal,
om het bezwaar te keeren. Maar dat het middel, dat zij thans aangreep, niet
wel te verdedigen is (zooals Mr. Veder trouwens ook niet beproefd heeft),
schijnt mij volkomen zeker.
Nooit is door mij deelgenomen aan eenige bespreking over de leges
verordening i. q. In den Raad alhier werd het vorige jaar door den heer
Scheltema de wensch uitgesproken, dat van hen, die bekwaam zijn in
de D -, Tr.- en Begr.registers nasporingen te doen, geen betaling zou
worden verlangd. Dit gold alzoo het afgeven van deze registers.
Het is over dit punt, waarover ik heb geschreven, niet over de leges
heffing, nqch over de wenschelijkheid van het bestaan, afschaffen of wijzigen
van de verordening, die die heffing regelt. Ik heb die verordening slechts
uit te voeren en ze niet te beoordeelen, tenzij tegenover B. en W., als
dezen mij daarnaar vragen. Maar buiten eenige en dus ook deze ver
ordening ligt de maatregel om zekere registers of stukken, op het archief
aan mijn zorg toevertrouwd, aan sommige bezoekers niet in handen te
geven, behoudens hun beroep op B. en W. Dit is alzoo een maatregel,
aan mijn beleid toevertrouwd. En daarom is het, dat ik het wenschelijk
heb geacht om, nu zich een gelegenheid aanbood, dezen maatregel in ons
blad eens te motiveeren, dewijl hij in strijd is met wat in het archief
wezen van onzen tijd terecht wordt nagestreefd en zoo hoog mogelijk
dient gehouden, het beginsel namelijk van publieke toegankelijkheid
en gebruik der archieven.
Nu zegt onze Voorzitter, dat ik de legesverordening niet heb ver
dedigd, zelfs niet beproefd heb dit te doenmaar toch, zeide hij, heb ik
gewezen op de noodzakelijkheid van de geldende regeling der zaak. In
het zinsverband zie ik, dat met die geldende regeling der zaak dan ook
vanzelf de geldende verordening is bedoeld. Begrijp ik sprekers betoog,
dan is dit aldus: drommen van genealogen belegeren het St.-Anthonis-
poorthuis te Amsterdam, alwaar de bewuste registers worden bewaard.
De archivaris zit verlegen, want hij zou gaarne de poorten openenmaar
hij heeft geen voldoend personeel en de stad wil het hem niet