114
blijven, gebonden en wel bewaard, en voor een volgende maal dadelijk
weer disponibel zijn. Iets, wat ik bij invoering van het dossierstelsel, ik
herhaal het, ten zeerste betwijfel.
Ten opzichte van mijn „regen van bezwaren" tegen het dossierstelsel
(blz. 37) blijven wij, de heer Zaalberg en ik, op ons eigen standpunt
staan; de heer Zaalberg vindt een konsekwente toepassing niet moeilijk,
ik daarentegen wel; de heer Zaalberg noemt stukken, die door eiken
ambtenaar uit elkaar genomen kunnen en dikwijls zullen worden, niet
los, ik daarentegen w e 1 enz. enz. Het heeft dus geen zin, om hier
langer over uit te weiden.
Maar een enkel woord wil ik nog zeggen naar aanleiding van het
slot van des heeren Zaalberg betoog, namelijk, dat wij archivarissen ons
moeten beperken tot het archief en onzen neus niet hebben te steken in
de registratuur. Maar, geachte heer Zaalberg dan heeft toch de Ned.
Vereeniging voor Gemeentebelangen er blijkbaar anders over gedacht,
toen zij een archivaris uitnoodigde om lid van de Registratuurcommissie
te worden. Alleen verwondert het mij, dat na mijn aftreden, waarvan ik
het Bestuur schriftelijk kennis gaf, nog geen nieuw lid als zoodanig is
benoemd En ook de Duitschers verschillen hierin blijkbaar met U van
meening. Ook zij vinden samenwerking tusschen archivarissen en registra
tuurbeambten beslist noodzakelijk. Zij oordeelen juist, dat de archivarissen
„in allen Fragen, die das Gemeindearchiv betreffen, dem Registratur-
beamten mit Rat und Belehrung zur Hand gehen müssen" 2).
Ik kan dan ook het groote bezwaar, dat de heer Zaalberg in het
algemeen genomen tegen mijn lezing heeft, namelijk dat door mij „het
belangrijke onderscheid tusschen registratuur en archief" uit het oog zou
zijn verloren, niet van zooveel belang achten. De heer Zaalberg verwijst
mij naar 14 der Handleiding, waar zijns inziens uitdrukkelijk de grens
tusschen beide, registratuur en archief, wordt aangegeven.
Ik druk deze paragraaf hier af: „Het is wenschelijk, dat de in het
archiefdepót opgenomene archieven geleidelijk worden aangevuld uit de
bureaux der administratie. Als beginsel van scheiding behoort te worden
aangenomen, dat stukken van een bepaalden tak van administratie worden
overgebracht, voorzooverre die voorafgaan aan de laatste belangrijke
verandering van beheer. Ook wanneer dergelijke verandering sedert 25
jaren niet heeft plaats gehad, behooren de stukken, die ouder zijn, naar
het archiefdepöt te worden overgebracht". Behalve dat een maximum van
25 jaren wordt gesteld voor het blijven berusten van de stukken bij de
administratie, moet ik bekennen dat een vaststaande grens tusschen registra-
In het orgaan van die Vereeniging, jaarg. IV, no. 5, zie ik, dat ook in het
onlangs door haar opgerichte registratuurbureau geen archivaris zitting heeft.
2) Korrespondenzblatt, Jahrgang 1907, S. 391.
115
tuur en archief in het algemeen hier te vergeefs door mij gezocht wordt.
En ten overvloede blijkt uit de toelichting van deze paragraaf duidelijk,
dat die grens in hooge mate zwevend moet zijn, d. w. z. dat een vaste
termijn in dezen als algemeene regel niet te stellen is en de stukken van
eiken tak van dienst in dit opzicht op zich zelf moeten worden beoordeeld.
En als men mij nu van het Raadhuis, hetgeen herhaaldelijk gebeurt, stuk
ken van 1900 en volgende jaren zelfs, ter deponeering in het archief toe
zendt, dan bewijst dit, naar het mij voorkomt, toch voldoende, dat
registratuur en archief nu werkelijk niet zoo heel ver van elkaar afstaan.
Maar bovendien en dit doet de deur toe de ordening van het
archief moet noodzakelijkerwijze gebaseerd zijn op de indeeling der stukken,
zooals die tot stand kwam, toen zij nog een levend organisme vormden,
d. w. z. zij moet gebaseerd zijn op de indeeling van de registratuur. De
inrichting van de registratuur beslist dus van te voren over de wijze van
indeeling van het archief en wij, archivarissen, hebben dus een overwegend
belang bij de inrichting der registratuur. Omgekeerd evenwel moet men
bij de inrichting der registratuur eveneens rekening houden, niet uitsluitend
met de eischen van het oogenblik, doch ook met die van de definitieve
opberging der stukken. Bij velen schijnt nog de meening te heerschen,
dat, zoodra de stukken van de registratuur in het archief overgaan, zij als
een spel kaarten duchtig door elkaar worden geschud, om daarna door
den archivaris de hemel mag weten volgens welk systeem- opnieuw
geordend te worden. Maar niets is minder waar. Zooals de stukken door
de registratuur worden ingedeeld, zoo blijven zij ook in het archief gerang
schikt. Onderling overleg en voortdurende samenwerking tusschen beide
instellingen is dus niet alleen gewenscht, maar dringend voorgeschreven.
Verder zegt de heer Zaalberg, dat zijne weerlegging van mijne
bezwaren in hoofdzaak uit compileerarbeid bestaat, uit een bloemlezing
van den ruimen voorraad buitenlandsche literatuur. Hierop antwoord ik,
dat die aangehaalde buitenlandsche literatuur verre van gelijkwaardig is en
m.i. voor een groot gedeelte heel weinig bewijst.
Hoe b.v. de heer Zaalberg er toe komt, om het artikel van den heer
Brutails in „Le Bibliographe moderne", dat een doorloopend pleidooi
is voor het binden van stukken en het gebruiken van gebonden deelen,
tegen mij uit te spelen, is mij niet duidelijk
Zeker, de schrijver wijst daarin (Le bibliographe moderne 1906, p. 322) op
het onderscheid tusschen de »dossiers« en de >archives« (de cursiveering is
van den schrijver en niet van den heer Zaalberg, zooals deze op blz. 40 zijner
brochure abusievelijk zegt), maar hij spreekt ook van ^dossiers courants« en »dos-
siers fermés« van »pièces volantes« en »registres«. Hij gebruikt zinnen als de volgende
»Le fait capital que révèle l'examen attentif des archives municipales, c'est la supé-
riorité des registres sur les pièces volantes au point de vue de la conservation«.
»I1 reste acquis que les registres durent longtemps, même dans les mairies les plus
mal tenues». »Les pièces volantes au contraire se perdent avec une facilité invraisem-