108 den heer Zaalberg hoogelijk gewaardeerd worden. Zoo komt het dan ook, dat deze hem het patronaat over zijne brochure heeft opgedragen en tevens, dat uittreksels uit zijne (Otlet's) studiën, die hoewel sommige nog slechts in voorbereiding zijn, op zeer beslisten toon de rangschikking der stukken in de methodische volgorde naar de onderwerpen aanprijzen, in de brochure zijn opgenomen. Nu zou daar natuurlijk niet het minste tegen zijn, indien de heer Otlet, niettegenstaande zijn bibliografischen werkkring, blijk gaf, dat hij ook in de gemeentelijke administratie, zoowel theoretisch als praktisch, doorkneed was. Dan, maar ook alleen dan, zouden wij den heer Zaalberg dankbaar zijn, dat hij ons in de gelegenheid gesteld heeft, ons licht aan dat van den heer Otlet te kunnen ontsteken. Maar dit is, naar het mij voorkomt, niet het geval. Zeker, de heer Otlet toont wel, dat hij onze bezwaren tegen het dossier-stelsel beter begrijpt dan menigeen hier te lande. Doch de manier, waarop hij ze meent te kunnen ondervangen, en de motiveering daarvan wil mij geenszins bevallen. Ik ga zijne eerste drie bijdragen met stilzwijgen voorbij, daar deze meer algemeene beschouwingen bevatten en bepaal mij tot enkele belangrijke punten uit de vierde. B.v. zegt de heer Otlet (blz. 55)„Nadat de stukken van vijftig tot honderd jaren oud zullen zijn geworden, worden zij gewoonlijk naar de oude archieven overgebracht, en daar zijn zij in de allereerste plaats ten dienste van den historicus. Het is duidelijk, dat zij daar zelden zullen geraadpleegd worden" Met den laatsten zin heeft hij natuurlijk het oog op de administratie, die dus zijns inziens weinig belang heeft bij alle stukken, ouder dan vijftig of honderd jaren. Uit eigen ervaring weet ik, dat dit beslist niet het geval is en dat van wege het Raadhuis, zoo niet dagelijks dan toch herhaaldelijk, oudere stukken geraadpleegd worden over erfpachten, recognitiën, rechtstoestanden van perceelen, van vischwater, rietvelden, buitengorzen enz. enz. Verder beweert de heer Otlet en dat is mijn grootste bezwaar tegen zijn betoog dat het dossierstelsel niet in strijd is met het „respect des fonds" en dat, waar in groote gemeenten elke diensttak een afzonderlijke registratuur vormt, een rangschikking naar de onderwerpen hiervan een logisch gevolg moet zijn (blz. 56). Tegen het eerste wil ik opmerken, dat dan toch in kleinere gemeenten ter wille van het dossierstelsel alle brieven van en aan den Raad, B. en W., den Burgemeester, den Secretaris, den Ontvanger enz. door elkaar worden gehaspeld. En wat het tweede betreft, herhaal ik wat ik vroeger schreef, namelijk dat door het bestaan van afzonderlijke commissiën op natuurlijke wijze archieven gevormd 9 Ik mag aannemen, dat de vertaling correct is, daar de heer Otlet zelf er zijne sanctie aan heeft gehecht. 109 worden, die in hoofdzaak betrekking hebben op een bepaalde categorie van onderwerpen. Dit wil zeggen, dat alle stukken aan een bepaalde commissie gericht en de minuten van uitgaande stukken van diezelfde commissie een afzonderlijk archief uitmaken. Maar dat sluit nog geenszins een rangschikking naar de onderwerpen in zich. IntegendeelIk zelf ben secretaris van een Raadscommissie van bijstand met een eigen administratie en ik kan den heer Oti et de verzekering geven, dat deze niet naar de onderwerpen gerangschikt is en dat, niettegenstaande er slechts enkele werkelijke dossiers in voorkomen, dit voor een snelle afdoening van zaken geen bezwaar oplevert De heer Otlet zal het mij daarom ten goede houden, dat ik, met waardeering van zijn ijver voor de goede zaak en met erkenning van de juistheid van enkele zijner opmerkingen, vooralsnog eenigszins huiverig ben om hem als hervormingsapostel voor onze gemeentelijke administratie te aanvaarden. Dan stel ik voorshands meer vertrouwen in de uitspraak van den heer Michalski, den Duitschen gemeente-ambtenaar, die eerst na 12 jarige praktische ervaring zijn stelsel in het licht gaf. Maar deze is er dan ook van doordrongen, dat de kwestie niet ernstig genoeg kan worden opgevat. Terecht haalt de heer Zaalberg op blz. 8 de volgende woorden van hem aan„Zal die hervorming een beduidende verbetering en blijvend nut brengen, dan moet zij op goede grondslagen berusten. Wanneer een nieuw geordende registratuur, na betrekkelijk korten tijd, weder tot een toestand, die het goede overzicht onmogelijk maakt, terugkeert, dan blijkt daaruit, dat de arbeid niet goed is begonnen, en dat, zoowel moeite als kosten, zonder blijvend resultaat zijn aangewend. Daar de voor de doelmatige uitvoering van een zoo gewichtigen en omvangrijken arbeid vereischte ervaring eerst na verloop van jaren op grond van eigen werkzaamheid op dit gebied kan worden verworven, zijn er slechts weinige ambtenaren voorhanden, die daarover beschikken". Welnu, een van die weinige ambtenaren hier te lande is de heer Zaalberg zelf. Zou het ons daarom niet veel meer ten goede zijn ge komen, als deze niet zoo bescheiden ware geweest, maar zich meer op den voorgrond had geplaatst, door ons thans eens duidelijk en in alle bijzonderheden te vertellen, wat en hoe men nu eigenlijk doet op het Raadhuis te Zaandam Of misschien ook, aangezien daar volgens des heeren Zaalberg's verklaring de door Michalski voorgestane inrichting zoo goed als geheel is overgenomen, had hij kunnen volstaan met ons, 9 De bewering van den heer Otlet, »dat de stukken van particuliere admi- nistratiën geen historische waarde hebbern, laat ik, temeer daar de kwestie van het historisch belang niets ter zake afdoet, natuurlijk geheel voor zijne rekening.^

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1908 | | pagina 17