8
zou om onbekende redenen een willekeurig deel van het stadsarchief
onder rijksbeheer gebracht zijn, en ook in de 20e zou de toegang tot het
eigenlijke stadsarchief nog verleend of geweigerd worden naar wil
lekeur.
Merkwaardige toestanden, geheimzinnig, onverklaarbaar! Verwonderen
zou men zich, indien het inderdaad bleek, dat het bestuur van de vijfde stad
des rijks aldus handelde met de bescheiden van haar roemrijk verleden.
Verklaarbaar zou het geval alleen zijn, als wij nog leefden in den befaamden
pruikentijd. Maar dan zou de toestand ook volkomen en absoluut
correct moeten heeten. Want al is de methode, waarvan mr. de Blécourt
gewaagt, inderdaad niet meer die van onze beroemde 17e eeuw, toen de
regenten het stadsarchief op de zolders van het stadhuis uit den weg legden
en de stedelijke charters bewaarden in goed gesloten kasten, waarvan zij zeiven
de sleutels in den zak droegen, toch doet zij ons denken aan oude en
lang voorbijgegane tijden. In het laatst der 18e eeuw begon men ten
onzent in te zien, dat het niet meer aanging de oude charters te ont
trekken aan het historisch onderzoek: de middeleeuwen schenen interessant
en bovendien zóó totaal uit den tijd, dat hunne geheimen zonder schade
wereldkundig gemaakt konden worden. Dus besloot men genadig toe te
laten, dat de oorkonden werden uitgegeven. Maar overigens nasporingen
in het stadsarchief? Men dacht er niet aan! Alleen onbekookte nieuws
gierigheid kon wenschen te vernemen, wat de vroede heeren indertijd
hadden vastgesteld in het belang van hunne stadgeen regent, die zich
zeiven respecteerde, kon zulke perverse neigingen in de hand werken
Zoo dachten de bepruikte vaderen omstreeks het jaar 1780: brave
menschen, bezield met de beste bedoelingen, blakend ook van zekeren
getemperden ijver voor wetenschap en voor algemeene verlichting. Welnu,
de schets, die mr. de Blécourt ons levert van de Groningsche archief
toestanden, strookt geheel en volkomen met deze denkbeelden
voor ons, die de 18e eeuw min of meer kennen, klinkt het verhaal als
eene onderhoudende novelle. Wij hooren het aanmaar wij gelooven het
niet. De heer de Blécourt is er voor bekend, dat hij uitnemend de kunst
verstaat, om geestige parodieën te schrijven. Historicus en auteur, leek
het hem allicht wel piquant, het eens zóó voor te stellen, alsof de bestuurders
van de groote en verlichte stad van het noorden, die hem het leven wat
moeielijk gemaakt hadden, in wetenschappelijk opzicht eigenlijk nog stonden
op het standpunt van den pruikentijd. De parodie is uitnemend gelukt
maar ernstig neem ik ze niet op. Want het verhaal is inderdaad wat al
te ongeloofelijk, en tot nader order veroorloof ik mij dus, het alleen te
houden voor een ondeugend grapje.
Wij laten dus dezen kortswijl voor wat hij is. Maar er is toch in
de zaak wel iets, dat zéér serieus schijnt. Het is dit, dat niemand ter
9
wereld, zelfs niet de best ingelichte, met zekerheid schijnt te kunnen zeggen,
waarom eene scheiding van het Groningsche gemeente-archief in twee
deelen zoo en niet anders zou zijn tot stand gebracht. Niemand heeft
ooit het wetenschappelijke systeem uiteengezet, dat indertijd het kostbaarste
gedeelte van het gemeente-archief de charters en een zeker aantal be
langrijke stukken zonder eenige controle heeft gebracht onder rijks-
beheer. Over de motieven dezer zonderlinge handeling is het publiek
geheel niet ingelicht. Met bescheidenheid zou ik dus thans de vraag willen
stellen: zijn die redenen, zijn dat doel en dat systeem in bijzonderheden
althans bekend aan het gemeentebestuur zelf? Weet het bestuur ook, hoe
het plan is uitgevoerd en welke waarborgen gegeven zijn?
Het is tijd, dat er licht schijne over deze zonderlinge toestanden. De
met eere bekende namen van hen, die de splitsing van het gemeente-archief
hebben tot stand gebracht, zijn er borg voor, dat hun doel goed, hun
systeem redelijk moet zijn geweest, althans voor hunnen tijd. Maar toch,
men wenscht er meer van te wetenmen wenscht daarover te kunnen
oordeelen. Bovendien, het zou kunnen zijn, dat hun plan, hoe goed ook
bedoeld, niet overal met de gewenschte klaarheid in zijne gevolgen door
dacht, niet altijd met de noodige zorgvuldigheid uitgevoerd was. In zoo
onzekere en schijnbaar verwarde toestanden zou zelfs het eigendomsrecht
van een deel van het stedelijk archief onzeker geworden kunnen zijn. Meer
licht is dus de eisch van het oogenblik, een eisch, die dubbel belang
heeft voor de gemeente Groningen, omdat zij haar eigendom zonder instructie
heeft willen laten onder beheer van de niet aan haar verantwoordelijke
ambtenaren van het rijk, dat een kostbaar gebouw gesticht heeft, aller
meest voor de merkwaardige, uit het stadsarchief afkomstige stukken, die
het thans niet gaarne meer zou missen uit het eenmaal gevormde groote
geheel. De gemeente verkeert dus tegenover het rijk in ongunstige positie.
Caveant consules
Ook in de hoofdstad zelf van het rijk hebben de archieftoestanden in
het afgeloopen jaar aanleiding gegeven tot bezwaar. De verordening op
het heffen van leges voor het gebruik van de oude registers van den Bur
gerlijken Stand van Amsterdam, die reeds vroeger de aandacht getrokken
had, heeft in het afgeloopen jaar opnieuw aanleiding gegeven tot opmer
kingen. Ik ben dus verplicht de zaak aan te roeren in mijn verslag, maar
ik doe het niet dan aarzelend. Immers onze Amsterdamsche ambtgenoot
heeft zelf deelgenomen aan de bespreking der zaak; hij heeft de gel
dende regeling toen wel geheel niet verdedigd, maar toch gewezen op
hare noodzakelijkheid en op de moeilijke omstandigheden, die het gebiedend
noodig maakten, de onderzoekingen der genealogen, die in groote drommen
het Amsterdamsche archief schijnen te belegeren, te beperken. Ik begrijp