74 weinig afweten. Bij het veldwinnen der Hervorming schijnen zij haast spoorloos van onzen bodem te zijn verdwenen, niet veel meer achterlatende dan de heugenis, dat op deze of gene plek ooit een klooster van deze of gene Orde bestaan heeft. Doch als men zich herinnert, welk een over wegend aandeel het bedelmonnikendom had in het volksleven der middel eeuwen, zal men terstond toegeven, dat deze factor in onze cultuurgeschie denis nog veel te weinig tot zijn recht gekomen is. Het materiaal, om die leemte aan te vullen, staat helaas niet meer tot onze beschikking. Met de verjaagde kloosterlingen is het naar heinde en verre verstrooid. Wie weet, hoeveel de historische school van Quaracchi uit verloren schuilhoeken, doch vooral uit het lang gesloten centraal-archief der Orde, nog ten bate van onze middeleeuwsche kerkgeschiedenis te voorschijn brengt! 't Ware ook hierom te wenschen, dat Nederlandsche kenners der Franciscaansche ge schiedenis en litteratuur, zooals ten onzent P. Bonaventura Kruitwagen en in België Dr. A. Fierens, hun waardevolle medewerking eerlang aan dit wetenschappelijk orgaan bij uitstek niet zullen onthouden. Noode hebben wij hun namen tot nog toe onder de medewerkers gemist, al worden zij ook meermalen en met eere vermeld in het litteraire overzicht. Van de tweede aflevering trok mij het meest een kunsthistorische bijdrage aan, n.l. van P. Beda Kleinschmidt „Die Basilika San Francesco in Assisi, die Wiege der italienischen Malerei" (p. 217—230). De heerlijke fresco's daar, met voorstellingen uit het leven van St. Franciscus, zijn meerendeels van Cimabue en Oiotto afkomstig. Welke dier fresco s nu met zekerheid aan een der beide grondleggers van de Italiaansche schil derkunst mag worden toegeschreven, wordt door Kleinschmidt grondig onderzocht en behoorlijk in het licht gesteld. Uit den overrijken en smakelijken inhoud van het Archivum Fran ciscan urn zette ik hier slechts enkele proeven voor. Of eigenlijk be hoefde ik er alleen maar op te wijzen, om vanzelf het verlangen naar een vollen maaltijd aan dezen welbereiden disch levendig te maken. De prijs zal niemand afschrikken. Voor een wetenschappelijk tijdschrift, dat ieder jaar minstens 600 blz. druk levert, is 14 francs, de bezorging naar het buitenland inbegrepen, waarlijk niet veel. Desverkiezende kan men zich direct abonneeren bij het Bonaventura-college te Quaracchi. Rome. G1SBERT BROM. 75 Literatuur-kroniek. Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen. Jaargang VI, no. 1 en 2. Antwerpen, 's-Gravenhage 1907. Dr. P. C. Molhuijsen is uit de redactie getreden en vervangen door Dr. C. P. Burger Jr., bibliothecaris der Universiteits-Bibliotheek te Am sterdam. Onder den titel „De gegraveerde, onuitgegeven en verloren geraakte teekeningen voor Sanderus' Flandria Illustrata" geeft G. Caullet het begin van zijne studie over de geschiedenis van dat werk, dat dikwijls als het mooiste en belangrijkste der tot nu toe verschenen prachtwerken van stedengezichten wordt beschouwd. Hij vertelt van de voorgangers van Sanderus, van den uitgever, op wiens aansporing hij het werk aanving (Hondius), van den tegenspoed, dien hij ondervond, van zijn correspondentie met Hondius, denzelfde die het Theatrum van Boxhorn heeft uitgegeven, en met de gebroeders Blaeu, die de uitgave van Hondius overnamen, wat tot nog al veel geschrijf en gewrijf aanleiding heeft gegeven, over de verbeteringen, in de platen aangebracht na den afdruk der weinige pracht exemplaren. Na de opgave van de platen, die om de een of andere reden niet opgenomen waren in het hoofdwerk en daarom als paralipomena, als toevoegsels zouden verschijnen, geeft hij een afdruk van een dier platen, die van het kasteel Zulte, met een geschiedenis dier teekening. De eerste der twee afleveringen bevat verder een paar bladzijden druks uit Plantijns boekdrukkerij ter verduidelijking van enkele opmerkingen van Bonaventura Kruitwagen over de in die drukkerij gebruikte lettersoort „Glose de Messel", en eene bespreking van Paul Frédéricq's „Het Nederlandsch proza in de zestiendeeuwsche pamfletten uit den tijd der beroerten, mêt eene bloem lezing (1566—1600)" door Dr. C. P. Burger Jr., die daarbij tevens aardige levensbeschrijvingen van sommige der pamflettisten geeft. P. V. laat ons verder een paar mooie Kopenhaagsche boekbanden zien. In de tweede aflevering bepaalt Dr. Alfons Willems het geboortejaar van den stamvader der Elzeviers, Lodewijk, op 1566 (de laatste maanden) of 1567 (de eerste) en geeft Dr. Maurits Sabbe een overzicht van een 1700 uitgekomen boekje over het leven der studenten in Vlaanderen. Jaarboek der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letter kunde 1908. Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Letterkunde. JanuariMaart 1908. Gent, A. Siffer. In het jaarboekje de 3e en 4e van de serie der Dietsche kalenders, uitgegeven door Gailliard en De Vreese, en een levensschets van Jan van Droogenbroek door Kan. Dr. Jac. Muyldermans, in de Januari-afleveringen een lijst van benamingen van „de Onnoosele kinderdag" door Edw.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1908 | | pagina 42