68 J. S. van Veen. Lathum. Met een kaartje. Gelre. Bijdragen en Medeelingen, X, 13 vlg. Het huis Hamerden bij Westervoort en zijne bezittingen. Met 2 af beeldingen. T. a. p. X, 43 vlg. Bijdrage tot de geschiedenis der Joden in Gelderland. T.a. p. X, 47 vlg. De overgave van Roermond op 23 Juli 1572. Limburg's Jaarboek, XI, 327 vlg. Bijdrage tot de geschiedenis van het Minderbroederklooster te Roer mond, 1569. T. a. p. XII, 150 vlg. Drie Geldersche rechten. ('s-Heerenberg, Dalem, Nederhemert.) Ver slagen en Mededeelingen van de Vereeniging tot uitgave der bronnen van het oude vaderlandsche recht. V, 186 vlg. Zaltbommelsche rechten. T. a. p. V, 258 vlg. Eene verborging te Wageningen in het jaar 1564. T.a.p. V, 283 vlg. Stichtingsbrief der vicarie van St. Laurens en St. Brigitta in de kerk van Laag Keppel. Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht, XXX11I, 310 vlg. Bijdrage tot de geschiedenis der hervorming in het Overkwartier van Gelderland (Roermond, Venlo en omstreken), 1543—1568. Publications de la Société historique et archéologique dans le duché de Limbourg, XLI, 309 vlg. De kalender van het gebedenboek in het Drentsch Museum van Oud heden. Nieuwe Drentsche Volksalmanak, 1908, 56 vlg. Zie ook Sloet. C. de Waard. De archieven berustende onder het bestuur der godshuizen te Middel burg. Inventaris der oude archieven, 1343—1812. Middelburg, J. C. Altorffer. 8°. Bijdrage tot de oudste geschiedenis van den polder Walcheren. Archief, uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap, 1907. Het vermoeden van overleven. Navorscher, 1908, 33 vlg. M. G. Wildeman. Een portret van Marten van Rossem door Heyndrick Coster. Oud- Holland, XXV, 64 vlg. Bijdrage tot de geschiedenis der réfugiés en der Waalsche gemeente te 's-Gravenhage. Wapenheraut, 1907, 145 vlg. 69 Boekbespreking. C. Callewaert. Chronologie médiévale en Flandre. Style de Noel au Xle Siècle. (Annales de la société d'émulation de Bruges 1908, blz. 103—105.) In dit opstel komt de heer Callewaert in de eerste plaats op tegen eene bewering van Pirenne, die uit de dubbele dateering, voorkomende in een charter van den abt van St. Nicolas des Prés, nl. 19 December 1087 en „tempore supradicti anni sexto idus januarii" (d.i. dus 8 Januari 1088) afleidt, dat in dit stuk de Paaschstijl wordt gebezigd. Callewaert vindt de uitdrukking „tempore supradicti anni" te vaag om hierop de conclusie te bouwen, dat het jaartal tusschen 19 December en 8 Januari niet veranderde. Hij had er kunnen bijvoegen, dat in elk geval deze dateering niets bewijst voor het gebruik van den Paaschstijl in Vlaanderen want al had de handeling, waarop zij betrekking heeft, te Brugge plaats, de abt van St. Nicolas des Prés (in de dioecese van Laon) kan den datum der handeling in zijne eigene bewoordingen hebben wedergegeven. Intusschen deze opmerking van den schrijver over het door Pirenne gesignaleerde stuk is slechts een aanloop om te komen tot het betoog, dat in Vlaanderen vóór de invoering van den Paaschstijl niet de Nieuwe- jaarstijl, maar de Kerststijl gegolden heeft. Nu is dat natuurlijk heel goed mogelijk, en vroeger (Annales 1906, blz. 437) heeft de schrijver aange toond, dat een charter van bisschop Radboud 11 van Doornik naar den Kerststijl gedateerd is; maar het komt mij toch voor, dat de bewijzen, die hij ditmaal voor zijne stelling heeft aangevoerd, niet afdoende zijn. Hij beroept zich op drie charters, bij welke allen het indictiecijfer eene eenheid te laag is om bij het jaartal te passen of het jaartal eene eenheid te hoog voor de indictie, en wil die tegenspraak verklaren door aan te nemen, dat die akten, waarbij alleen het jaartal wordt opgegeven zonder nauw keuriger vermelding van den datum, verleden zijn tusschen 25 December en 1 Januari, dat het jaartal veranderd was met 25 December, maar dat het indictiecijfer eerst met 1 Januari zou worden verhoogd. Van die drie charters schijnt alleen een in originali bewaard te zijnde beide andere citeert Callewaert althans slechts uit Miraeus. Reeds dit verzwakt het er op gebouwde betoog. Daarbij komt, dat de dateering van geen van die twee stukken geheel in orde is. De eerste luidt: „Actum ab Incarnatione Domini MLXXXVIII indictione X, epacta XIV, concurrente IV, regni regis Francorum Philippi XXV, Rotberti comitis junioris XI". De indictie, de epacta en de concurrent wijzen op 1087, waarmede het jaartal niet in overeenstemming is, en de schrijver leidt daaruit af, dat dit stuk in de laatste week van het jaar, tusschen 25 en 31 December 1087, gegeven is. Maar even mogelijk is het, dat hier eene verschrijving in het jaartal E. WlERSUM.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1908 | | pagina 39