56
van den Burgerlijken Stand zelf in 1827 dergelijke extracten uit de kerke
lijke registers, door den koster afgegeven en door den scriba gewaarmerkt,
erkend als wettig bewijs en ze als zoodanig geïnsereerd in de kerke
lijke registers zeiven, die hij den Kerkeraden had ontnomen, omdat
hunne verklaringen sedert 1811 „geene wettige bewijzen meer konden
opleveren"!
Een bezwaar tegen deze voorstelling der zaken, die mij schijnt voor
de hand te liggen en te volgen uit eene onbevooroordeelde lezing der wet,
is alleen dit, dat het desniettemin blijkt, dat nagenoeg alle maires in den
lande de volgens mij onjuiste interpretatie der wet hebben aangenomen en
uitgevoerd. Inderdaad is dit een bezwaar, dat ik niet kan oplossen; ik
moet aannemen, dat, toen men (na het verzenden der circulaire van den
prefect van 10 Juni 1811) bij de uitvoering op het door mij aangeduidde
bezwaar was gestuit, men ondershands instructiën heeft gevraagd bij de
Regeering, die dan ook ondershands van hare onderstelde bedoelingen zou
hebben doen blijken. Ik erken, dat ook deze onderstelling willekeurig en
gewaagd istoch vind ik daarin geene aanleiding, om mijne opvatting van
de naar het mij voorkomt duidelijke woorden der wet te wijzigen. Wel
wenschelijk schijnt het mij, dat in verschillende gemeenten een onderzoek
worde ingesteld, hoe men daar gekomen is tot de (alleen door de behoeften
der praktijk gemotiveerde) overneming der kerkelijke registershet resultaat
van dit onderzoek kan voor de geschiedenis van den maatregel uiterst
leerzaam zijn. Doch hoe dit onderzoek ook moge uitvallen, voor de wet
tigheid van den maatregel zal het [geene verandering maken; immers al
werd het waarschijnlijk gemaakt, dat de wetgever inderdaad de overneming
der kerkelijke registers door de Nederlandsche maires had bedoeld, de tekst
der wet die alleen beslissend is, zou daardoor niet veranderen.
S. MULLER Fz.
Kleinere bijdragen.
Vervreemding van stukken uit het archief der
s t a d Z i e r i k s e e i n 1 8 1 1. - Het is bekend, dat te Zieriksee, gelijk
in zoo vele steden van ons land, in den Franschen tijd eene groote oprui
ming onder de archiefstukken gehouden is, en dat daarnaar een gerechtelijk
onderzoek is ingesteld. Eveneens was het bekend, dat een gedeelte der Zierik-
seesche stukken door den lateren Algemeenen rijksarchivaris J. C. de Jonoe
verworven en na het herstel der onafhankelijkheid aan de gemeente terug
gegeven is. Bijzonderheden daaromtrent wist ik echter niet. Het stuk,
hieronder afgedrukt naar een afschrift, voorkomende onder de papieren
van wijlen mr. N. C. Lambrechtsen van Ritthem, thans berustende onder
den heer C. L. M. Lambrechtsen van Ritthem te Hilversum, werpt hierop
57
eenig nader licht. De typische bijzonderheden, die het relaas behelst, geven
mij aanleiding het stuk in het Archievenblad te doen afdrukken, ter
wijl de lijst der door De Jonge verworven stukken de legende te niet doet,
als zou eigenlijk het grootste gedeelte van het Zierikseesche archief vóór
1811 afkomstig zijn van de schenking van De Jonge.
R. F.
„L'an mille huit cent douze, l'onzième avril, nous juge d'instruction de
l'arrondissement de Ziericzee, après que nous avions interpellé ultérieure-
ment le négotiant Zadok Levi van Oss a nous declarer, si dans le temps
qu'il avait achêté la masse de papiers de la ville, dont il a fait mention
dans sa déposition en date 23 mars 1812, il n'avoit pas permis a quelques
gens d'y fouiller et en choisir ce qui leur conviendraitet que celui-ci
nous avoit dit, qu'a la vérité il en avoit donné permission a un des
fils de Monsieur O. A. de Jonge, dans cette ville, sur sa demandeet
que celui-ci était venu aussi choisir quelques papiers de la masse qui se
trouvoit pour lors dans son magasin et lesquels il lui a laissé, sans les
avoir voulu vendre, paree que ces papiers n'étaient d'aucune valeur pour lui.
Sur cela ayant cru nécessaire de constater, autant que faire se pourra,
en quoi consistaient les papiers ou les pièces susdites, choisies de cette
masse par le fils de monsieur De Jonge, nous nous sommes transportés,
afin d'en faire une inspection oculaire, a la demeure de monsieur Q. A.
de Jonge, sise dans la Rue impériale, oü étant arrivés, nous avons trouvés
un des fils du dit Monsieur G. A. de Jonge, nommé Johannes Corneille
de Jonge, lequel nous avions fait praealablement informer du but de notre
visite. Et a-t-il sur notre demande, après avoir prêté le serment voulu
par la loi, répondu être nommé De Jonge (Johannes Corneille) fils de
Monsieur G. A. de Jonge et de Dame Cornelia Petronella Pous, agé
de 18 ans, étudiant en belles letres, né et domicilié dans cette ville, et
a-t-il déposé ensuite
Que dans le mois de février 1811, a ce qu'il se rappelle, passant par
devant la maison de la commune, tandis qu'on était occupé dans la
balance a peser une quantité de vieux papiers, e.t y voyant entre autres
posé sur la terre un livre intitulé Registre secret, cette circonstance
éveilla son attention et excita son goüt pour les antiquités, et apprenant
que le négociant Zadok Levi van Oss les avait tous acheté de la ville,
il lui demandait en secret, s'il vouloit bien lui permettre d'en faire le
choix de quelques-uns, ce que celui-ci lui ayant accordé, il s'est rendu
quelques jours après chez lui a eet effet, et ce qu'il a effectué aussi dans
le magasin du dit Z. Levi van Oss, tandis qu'on s'occupait d'y arranger
tout ce tas de papiers. Qu'y ayant vaqué pendant deux jours, il a fait
choix parmi eux de plusieurs pièces detachés, qui lui paraissaient être