46 (bewijs)kracht" zouden hebben als de registers van den Burgerlijken Stand, schijnt mij ook niet zonder bedenking; ik hoop straks te bewijzen, dat deze registers, grootendeels voor geheel andere doeleinden bestemd en gehouden door min bevoegde personen, geacht kunnen worden minder bewijskrachtig te zijn dan de registers van den Burgelijken Stand. „De groote ongelegenheden", die inderdaad van deze toestanden het gevolg zijn, komen voor rekening van hen, die deze registers gehouden hebben; van beteekenis acht ik het, dat de Code Napoleon, die met de bezwaren, aan die kerkelijke registers verbonden, veel meer vertrouwd was dan wij, de gelijkstelling van de oude registers met de nieuwe geenszins voor zijne rekening heeft willen nemen. Dat de last tot het overbrengen der kerkelijke registers naar het stad huis getuigt van de waarde, die men ook destijds aan die stukken hechtte, kan daarentegen toegegeven worden. Maar de rechter toont door de redactie zelve zijner overweging maar al te goed te weten, dat de wet gever met die overbrenging niet het geringste heeft uit te staan gehad. En wat de opdracht betreft, die aan de ambtenaren van den Burgerlijken Stand zou zijn gedaan, om afschriften uit de kerkelijke registers te geven, wij weten reeds, dat die opdracht hun geenszins is gedaan, maar dat zij zich dat recht eenvoudig hebben aangematigd. De laatste overweging van het Hof levert na het boven gezegde voor ons niet veel nieuws; alleen vestig ik er de aandacht op, dat deze ïechtei uitdrukkelijk verklaart, dat de kerkelijke registers niet zijn authentieke acten, evenmin registers van den Burgerlijken Stand, doch alleen (voor zoover zij behoorlijk zijn gehouden) stukken, die (wanneer en hoe?) met de registers van den Burgerlijken Stand zijn gelijkgesteld. De daaraan vastgeknoopte bewering, dat deze registers niet alleen strekken tot het constateeren van de doopbediening, maar tevens van de naamgeving, wensch ik niet te bestrijden, al staat het (naar blijken zal) vast, dat juist alleen om het bewijs van de doopbediening te leveren, deze registers zijn ingericht. Resumeerende meen ik, dat de beide vonnissen niet het bewijs ge leverd hebben, dat ons Burgerlijk Wetboek onder de registers van den Burgerlijken Stand ook de kerkelijke registers begrijpt; terwijl het tweede vonnis dit zelfs uitdrukkelijk tegenspreekt door te beweren, dat ze in bewijskracht met die registers gelijkgesteld moeten worden, hetgeen eene geheel andere questie is en in dit opzicht niet ter zake doet. Nog wil ik opmerken, dat (zooals aanstonds blijken zal) alleen de huwelijks-registers vóór den tijd der Republiek aanspraak zouden kunnen den Burgerlijken Stand niet waarschijnlijk is. Maar alleen daarom meen ik toch geene uitzondering te mogen aannemen op den regel. 47 maken op gelijkstelling met akten van den Burgerlijken Stand; daar de doopboeken, de grafboeken en de registers van aangifte van overlijden met den burgerlijken staat onzer voorouders slechts indirect iets hebben te maken gehad. De bewijskracht van al deze (kerkelijke en andere) registers is, naar het mij voorkomt, door de invoering der Fransche wet geving, die zich met deze registers niet bezighield, niet veranderdwelke bewijskracht thans daaraan behoort te worden toegekend, hangt dus, naar het mij voorkomt, uitsluitend af van de bewijskracht, die zij vóór 1811 bezaten, - een punt, dat ik aanstonds hoop te onderzoeken. Het zoogenaamde Oude archief van den Burgerlijken Stand bestaat te Utrecht echter niet alleen uit de kerkelijke registers van doop, huwelijk en begrafenis. Boven toonde ik aan, dat de maire zichzelven reeds bij het schrijven zijner circulaire betrapte op eene onjuistheidregisters van overlijden bleken niet door de kerkelijke autoriteiten gehouden te zijn. Hij moest zich die derhalve van elders verschaffen. En hij kon dit; want ter Momboirkamer waren sedert het begin der 17de eeuw geregeld door de doodgravers de overledenen opgegevenen die registers berustten in het Stads-archief. Nog in een ander opzicht was aanvulling dringend noodig. Reeds sedert de invoering der Hervorming was het te Utrecht geoorloofd geweest, in het huwelijk te treden zoowel voor Commissarissen tot de huwelijksche zaken als voor de kerkelijke autoriteiten. De door deze Commissarissen gehouden registers berustten in het stadsarchief1). De maire heeft, toen hij zich opmaakte om op eigen gezag ten stad- huize een bureau in te richten tot het geven van authentieke afschriften van oude registers, deze lacune blijkbaar opgemerkt. Zonder van de zaak melding te maken, heeft hij toen, naar het schijnt, bij de registers, die de verschillende kerkelijke autoriteiten zich haastten ten stadhuize af te geven, aanstonds gevoegd de registers van Commissarissen tot de huwelijksche zaken en van de Momboirkamer, die aan het nieuwe bureau zoo nuttige diensten konden bewijzen 2). Inderdaad zeer praktischEenmaal op den weg van het op eigen gezag uitbreiden der wetsbepalingen door analoge redeneeringen ten gerieve zijner gemeentenaren, was het zeker te billijken, dat de maire niet halver wege bleef staan. Evenwel, hoe is het nu gelegen met de wettigheid der Het Decreet van het Vertegenw. Lichaam van 29 Mei 1800 (Besl. van het Uitv. Bewind v. 31 Mei 1800) bepaalde, dat de registers van huwelijks-aanteekeningen niet meer zouden beschouwd worden als rechterlijke archieven en dus niet mede overgebracht zouden worden naar de rechtbanken. Zoover ik weet, is dit dan ook nergens geschied. a) Te Amsterdam was deze overdracht op meer officieele wijze geschied, als gevolg van de invoering aldaar van het verplichte burgerlijke huwelijk in Mei 1795. (Scheltema, Inventaris van het Amsterdamsche archief. III p. 67 noot.)

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1908 | | pagina 28