38 nog niet, en het was te verwachten, dat een Kerkeraad (althans in normale toestanden) niet geneigd zou zijn, om haar eigendom, waaruit zij jaarlijks inkomsten trok, af te geven, alleen omdat de prefect oordeelde, dat zulke afgifte „van zelve spreekt en uit den aard der zake volgt Evenwel, men verkeerde niet in normale toestanden, en de prefect instrueerde derhalve zijne ondergeschikten, om „met alle kracht werkzaam te zijn", om de kerkelijke registers „van de geboorte of doop" op re^u aan de Maires over te dragen, na verwijdering daaruit van de resolution van den kerkeraad („mits daardoor de prothocollen niet beschadigd worden", voegde de prefect, die blijkbaar een archivarissen-hart had, er bij). In art. 2 gelastte de prefect bovendien de maires uitdrukkelijk, om ook uit deze kerkelijke registers aan belanghebbenden extracten te geven, een voor schrift, waardoor het (in verband ook met het aanvankelijk ontbreken van een arrêté over de overdracht der kerkelijke registers) waarschijnlijk wordt, dat deze ambtenaar de verplichting tot het geven van deze extracten minder van zelf sprekend achtte dan de maire van Appingedam gedaan had. De prefect scherpte bovendien de maires in, om vooral zorgvuldig te zijn bij het houden der geboorte-registers, aangezien de extracten daaruit „naar de thans vigerende wetten" het bewijs van iemands geboorte zouden leveren zóó zou men verwachtenmaar de prefect zeide veel minder stellig: „het valabelst bewijs omtrent het tijdstip van iemands ge boorte" zouden leveren, en hij souligneerde zelfs dezen twijfel aan de afdoende bewijskracht der publieke registers, door tegelijk de Kerkeraden uit te noodigen, om toch vooral het bijhouden der doopregisters „op den gebruikelijken voet" niet te staken, aangezien ook deze registers „als belangrijke hulpmiddelen zullen kunnen dienen, om het tijdstip van iemands geboorte aan te wijzen" 2). Tengevolge van deze circulaire zijn in het departement van de Wester- Eems de kerkelijke registers naar de mairieën overgebracht. Niet zonder protest echterde classis van Winschoten maakte bezwaar, de protocollen „waarin onder anderen de registers van den Burgerlijken Staat zijn gehouden i'n originali af te geven. Eene beslissing van den Intendant van Binnen- landsche Zaken van 20 September stelde hen echter in het ongelijk, met verlof „om naderhand van de akten, het kerkelijke betreffende, kopyen te nemen" 3). Zeer vriendelijk inderdaad Over de wettigheid van den maatregel behoeft geen woord meer O De huwelijks- en begrafenis-registers worden dus uitgesloten. 2) Zie de circulaire afgedrukt in het Weekblad van het recht van 11 Januari 1893 i)N°Chculaire van den prefect aan de kerkbesturen d.d. 23 September 1811. Ook nog 29 October, 18 November en 14 December 1811 moest de prefect aan manen tot spoed; eerst in het begin van Januari 1812 kwamen de inventarissen der kerkelijke registers in, die de prefect (goed archiefbeheerder!) verlangd had. 39 verloren te worden. Ik keer thans terug tot het gebeurde te Utrecht, dat ik in de gelegenheid ben meer in bijzonderheden na te gaan en dat belangrijk schijnt, omdat van eene nauwkeurige kennis van het in 1811 voorgevallene, naar mijn gevoelen, afhangt, of de thans algemeen aange nomen interpretatie van de voorschriften van ons Burgerlijk Wetboek juist moet heeten. De circulaire, door den maire van Utrecht op „Zaturdag den 29 Juny 1811" aan de Kerkeraden verzonden, luidde als volgt: „De Maire der stad Utrecht, Gezien hebbende de aanschrijving van den Heere Prefect van het Departement der Zuiderzee van den lOden dezer maand, waarbij hem wordt gelast niet te verwijlen met het houden der registers van den Bur gerlijken Staat volgens het Wetboek Napoleon; Gezien hebbende het tarif door Z. M. den Keizer bepaald op de afschriften, door den Ambtenaar van den Burgerlijken Staat te geven uit de registers van geboorte, huwelijk en overlijden 2) En in aanmerking nemende, dat daaraan niet kan worden voldaan, indien de stukken, daartoe benoodigd, niet onder gemelden ambtenaar berusten, dat die stukken, naar de tot heden plaats gehad hebbende gebruiken, voornamelijk bestaan in de aanteekeningen, welke in de ver schillende kerken gehouden zijn van toegedienden doop, inzegening van huwelijk en begraving, in dezelven verrigt, dat ook zoodanige afschriften, door de tot heden daarmede belaste personen afgegeven, geene wettige bewijzen meer kunnen opleveren Heeft noodig geoordeeld, de Kerkeraden der verschillende kerkge nootschappen binnen deze gemeente aan te schrijven en uit te noodigen, gelijk hij doet bij deze, om onverwijld alle bij dezelven gehouden doop registers en aanteekeningen van voltrokken huwelijken, alsmede die der begravingen, bij de doodgravers gemaakt, ter griffie van den Burgerlijken Staat op den stadhuize alhier te doen overbrengen, zullende dezelven aldaar worden ontvangen tegen een bewijs, hetwelk door den ambtenaar van den Burgerlijken Staat of door den daartoe gestelden griffier of commis zal worden afgegeven. En wordt tot die overbrenging bepaald de tijd van drie uren op eiken dag dezer week, te weten van 10 tot 1 uur, terwijl de Maire ver trouwt, dat geen Kerkeraad in gebreke zal blijven aan deze zijne uit- Dit ziet daarop, dat de prefect had verklaard, dat „voor ieder afschrift van eene acte van geboorte, van overlijden of van huwelijks-afkondiging zal worden betaald 1 fr. 13 cent, voor de afschriften der actes van huwelijk, van adoptie en van echtscheiding 1 fr. 43 cent." De circulaire behelst over dit tarief verder geen woord. s) Doorgehaald: begraven.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1908 | | pagina 24