36 van zijn Utrechtschen collegahij maakte o. a. bekend, dat, te beginnen met 23 Juli a. s., ten stadhuize extracten zouden afgegeven worden ook uit de kerkelijke registers, die daartoe binnen acht dagen ten stadhuize moesten worden ingeleverd, „opdat deze mogten dienen, zooals de wet van het Rijk voorschreef." Wij weten, dat dit voorschrift geenszins duidelijk mocht heetenwij weten ook, dat de prefect aan eene dergelijke interpre tatie der wet zelfs niet had gedacht. En al was dit zoo geweest, dan zou de opeisching toch geenszins rechtmatig zijn geweest. Dit begreep ook de Amsterdamsche kerkeraadhij weigerde de afgifte. De Maire echter verklaarde (zeer algemeen, doch ook zeer pertinent), dat de instellingen van het Keizerrijk aangaande den Burgerlijken Stand gebiedend vor derden, dat de registers zich bevonden ter griffie van den Burgerlijken Stand,derhalve had de kerkeraad te gehoorzamenMaar men liet het daarbij nietde commissie over de kerkgebouwen kwam in beroep bij den prefect en verzocht althans in het bezit der begrafenisboeken te mogen blijven. Toen gebeurde iets ongehoordsde prefect, die aan de zaak geen oogenblik gedacht had en die zich dus aanvankelijk denkelijk wel niet met de opvatting der maires zal hebben kunnen vereenigen, sloeg later, blijkbaar ingelicht, een bijzonder hoogen toon aan, natuurlijk om het formeele gebrek te dekken; hij beweerde het verzoek der commissie te beschouwen als „resistentie" en bedreigde haar met „rigoureuse maat regelen". De commissie gaf het nog niet op, en wendde zich zelfs tot den Keizer in persoon. Maar ook deze stap baatte nietde Intendant van Binnenlandsche Zaken berichtte 20 October 1811, dat ook de begrafenis registers moesten worden ingeleverd ter griffie van den Burgerlijken Stand, om daar voortdurend te blijven berusten. Aldus is geschied; alleen de grafboeken zijn in de kerken achtergebleven Wat er geschied mag zijn, is niet meer na te gaanmaar blijkbaar is toch na het verzenden van de circulaire van den prefect der Zuiderzee op de eene of andere wijze van hooger hand een wenk gegeven, die de plotselinge frontverandering van den prefect verklaart; alleen zóó kan het duidelijk worden, dat de maires van het departement, hoewel niet aange schreven, toch proprio motu zijn overgegaan tot den compiomittanten maatregel. Maar de zaak blijft hoogst bedenkelijk. Te Middelburg had de afgifte der registers plaats, wel niet volgens de wet, maar toch in den wettigen vorm krachtens arrêté van den prefectte Utrecht en te Amsterdam ontbrak zelfs dit: de maires handelden geheel op eigen gezag. Ook in andere departementen werkte het te Amsterdam voorgevallene Scheltema, Inventaris van het Amsterdamsche archief. Ill P- 66. Vgl. V. D. Helm, Handboek voor den ambtenaar van den Burgerlijken Stand. 4e Supple ment, p. 95, 95. 37 blijkbaar na. De prefect van de Wester-Eems had de zaak nog eenvoudiger opgevat dan zijn ambtgenoot van de Zuiderzee, en ze eenvoudig geheel laten loopen De maire van Appingedam echter kwam daardoor in moeielijkhedenhet publiek wendde zich tot hem om extracten uit de registers van geboorte en overlijden, en het bepaalde zich daarbij niet tot de registers van den Burgerlijken Standhet maakte geen onderscheid en verlangde ook extracten uit de oude kerkelijke registers. Natuurlijk kon de maire die niet geven, en hij blijkt dan ook ondershands eene poging gewaagd te hebben, om zich in het bezit der stukken te stellen. Maar hij stootte natuurlijk het hoofdde kerkeraden weigerden pertinent, zich o. a. beroepende op het feit, dat ook hunne resolutiën voor een deel in deze registers waren opgeteekend. De maire zag in, dat hij „niet dan met de grootste moeyte" slagen zou. Toch meende hij de stukken te moeten hebbenhij gevoelde zijne „responsabiliteit in het afgeven van diergelijke acten", en hij meende ook recht te hebben op de registers, die hij (met eene zonderlinge rechtsfictie) beschouwde als „eigendommen van den Burgerlijken Stand." Dus wendde hij zich 28 Augustus om inlichting tot den sous-préfet, die de vraag dadelijk (29 Augustus) overbracht aan den prefect. Deze was merkbaar met het geval verlegenhij zag nu wel in, dat de zaak zijnerzijds niet kon afloopen zonder arrêté. Maar hoe dit arrêté moest gemotiveerd worden, was hem zoo duidelijk niet; hij kwam op den hoogst onverwachten inval, om er de conscriptie bij te pas te brengen, en zoo aan de zaak een zeer bepaald praktisch en ook urgent karakter te geven. Hij overwoog dus (31 Augustus 1811), „dat het bij gelegenheid van de thans plaats hebbende conscriptie van belang is, dat de geboorte- en doopregisters, welke bij de kerkeraden of opzieners der onderscheidene godsdienstige gemeenten zijn gehouden, aan de maires der burgerlijke gemeenten worden overgedragen." Wij zijn geneigd den prefect onze gelukwenschen aan te biedende wenschelijkheid der over brenging is thans gelukkig gemotiveerd. Maar daarmede is zijne wettigheid nog niet bewezen, en het moeielijkste gedeelte der taak blijft dus toch nog over. Doch ook hier blijkt de wensch de moeder te zijn geweest van de gedachte (zij het ook van geene zeer gelukkige gedachte)de prefect beredeneerde dus, „dat het van zelve spreekt en uit den aard der zake volgt, dat aan een nieuwe authoriteit, met de werkzaamheden van eene voorgaande belast wordende, de anterieure acten, tot die administratie behoorende, door de voorgaande moeten overgedragen worden." Het is inderdaad, alsof de prefect van de Wester-Eems de regelen gelezen had, die de Minister van Binnenlandsche Zaken in 1897 zou vaststellen voor de vorming der rijks-archiefdepötsMaar die regelen bestonden ongelukkig Dus bericht mij mijn ambtgenoot Feith, die de registers heeft nageslagen.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1908 | | pagina 23