34
Art. 2. Les ministres des cultes et les fonctionnaires, de quelque
dénomination qu'ils soyent, chargés de la tenue des registres des naissances,
des mariages et des décès d'après les loix en vigueur, sont tenus d'en faire
le dépot a la mairie, d'oü ils dépendent, dans les dix premiers jours de
Janvier prochain avec toutes les pièces y relatives.
Art. 3. Cette remise sera faite sous inventaire, fait en double expe
dition, dont l'une servira de décharge au fonctionnaire, qui fera la remise,
et l'autre restera déposée aux archives de la Mairie avec les registres, qui
s'y trouvent mentionnés.
Art. 4. II sera dressé proces-verbal de l'état, dans lequel se trouvent
les registres. S'il s'y trouvaient des altérations, ratures ou surchanges,
il en sera fait mention.
Le proces-verbal sera signé, tant par celui qui en fait le dépot, que
par celui qui le regoit, et restera joint aux registres.
Le présent arrêté sera imprimé dans les deux langues, publié et affiché
de la manière accoutumée.
Fait a Middelbourg le 16 Décembre 1810.
(get.) DE CONINCK".
Stellig werd de maatregel dus te Middelburg genomen in den wettigen
vorm: de& prefect uit den Napoleontischen tijd had zeker de macht, om
dergelijke maatregelen vast te stellen, die geacht werden te strekken ter
uitvoering van eene vigeerende wet. Vigeerde echter inderdaad
de wet? Het schijnt zeer twijfelachtig. De wet van 1792 was door
de invoering van den Code Napoléon vervallen en hare slotbepaling, die
de overbrenging der kerkelijke registers gelast, kon dus bezwaarlijk alleen
meer ingevoerd worden. De Code Napoléon daarentegen sprak van de
kerkelijke registers niet, en kon dus alleen door interpretatie en uitbreiding
harer bepalingen uit de wet van 1792 daarop toepasselijk gemaakt worden.
Mag men aannemen, dat volgens art. 45 C. N. de „dépositaires des
registres de l'Etat civil" ook in landen, waar de kerkelijke registers
geheel niet onder deze bewaarders berustten, bevoegd geacht moesten
worden, om uit die registers extracten af te geven? M. i. volstrekt met.
De Fransche (en Belgische) ambtenaren van den Burgerlijken Stand mochten
volgens de bewoordingen van art. 45 extracten geven uit de kerkelijke
registers doch alleen omdat zij tijdens de invoering van den Code reeds
„dépositaires" dier registers waren. De Zeeuwsche ambtenaren van den
Burgerlijken Stand waren dit in 1810 niet: zij waren dus m. i. in geenen
deele bevoegd tot het afgeven van dergelijke extracten.
De prefect van de Monden der Schelde begreep dit echter anders;
9 Zij deden dit zeker reeds voor de invoering van den Code, omdat de wet
van 1792, hoewel zij het niet zeide, dit blijkbaar bedoeld had.
35
hij redeneerde waarschijnlijk aldus. De afwezigheid der kerkelijke registers
op de Zeeuwsche bureaux van den Burgerlijken Stand is in het Fransche
keizerrijk eene onregelmatigheid; die onregelmatigheid behoort hersteld te
worden daarom stel ik prefect mijn arrêté vast. Dergelijke redeneering
was in den Napoleontischen tijd zeker verklaarbaar. Hoe het zij, zij slaagde
in Zeeland voortreffelijkde registers werden overgebracht.
De zaak werd evenwel, naarmate het Fransche gebied zich uitbreidde,
hoe langer hoe bedenkelijker. Den 9 Juli 1810 werd ook de rest van
Noord-Nederland geannexeerd en natuurlijk ook de Code Napoléon daar
ingevoerd. Het werd dus natuurlijk noodig, om ook de invoering van
den Burgerlijken Stand aldaar te regelen. Dit geschiedde in het departe
ment van de Zuiderzee bij eene circulaire van den prefect van 10 Juni 1811
het stuk is alleen merkwaardig om de zaken, die er niet in staan. Het
is eene gewone circulaire aan de Maires, ter uitvoering van de voorschriften
van den Code Napoléon over den Burgerlijken Stand.
Spoedig begonnen echter de moeielijkheden. De prefect van de
Zuiderzee had geenszins, zooals zijn ambtgenoot van de Monden der
Schelde, een arrêté vastgesteld, waarbij de overdracht der kerkelijke registers
werd gelast; al steunde dit arrêté niet op de wet, het zou althans een
besluit geweest zijn van de wettige autoriteit. Nog meer echterde prefect
maakte in zijne circulaire ter invoering van den Burgerlijken Stand met
geen enkel woord gewag van de wenschelijkheid der bedoelde over
dracht. Die overdracht werd dus niet alleen niet voorgeschreven, maar
zelfs niet aangekondigd. Het schijnt dus wel zeker, dat de prefect aan deze
overdracht ook geheel niet heeft gedacht; en eveneens, dat hij inderdaad
van oordeel was, dat het voorschrift van art. 45 C. N. over het geven
van afschriften althans hier te lande alleen sloeg op de werkelijke registers
van den Burgerlijken Stand.
Toch kwam de zaak geheel anders uit. Den 29en Juni gelastte, zéér
onverwachts, de maire van Utrecht met beroep op de circulaire van den
prefect van 10 Juni (die toch, naar wij weten, de zaak zelfs niet vermeld
had) aan de kerkeraden, om de onder hen berustende kerkelijke registers
af te geven. Ik zal over deze circulaire aanstonds nader spreken.
Den 15en Juli volgde ook de maire van Amsterdam het voorbeeld
Dit was echter onmogelijk: immers de kerkelijke registers wareii in Frankrijk
iets geheel anders dan ten onzent. Daar had de koning reeds in 1539 (dus lang
voor het Trentsche concilie) getracht de reeds gebruikelijke kerkelijke doopregisters
te maken tot bewijskrachtige geboorteregisters, gecontrasigneerd door een notaris.
Maar sedert de Trentsche regeling werd de zaak doorgevoerd bij de ordonnantie
van Biois (1579) en vooral bij de groote ordonnantie op de civile procesorde (1667);
sedert 1736 werden de registers ook in duplo gehouden; het tweede werd bewaard
op de griffie van het baljuwschap (Planiol, Traité de droit civil. I p. 189). In Frankrijk
bestonden dus feitelijk reeds lang registers van den Burgerlijken stand; wat aldaar
doelmatig moest heeten, was het dus nog niet ten onzent.