30 register geeft, alle kenbronnen voor historie en rechten van provincie en stad zouden zijn gegeven. Men zou nog kunnen meenen, dat men hier het woord „archief" door „charterbibliotheek" zou kunnen vervangenmaar dat is niet juist Feith's register geeft meer Maar hoe het zij, deze verzameling, vermeerderd o.a. met enkele archivalia, die nog op het provinciehuis berustten 2) en met tal van aan winsten uit de laatste jaren, berust thans sedert 1883 in het brandvrije gebouw in de Snor. Geheel zonder slag of stoot was de overbrenging van het stadhuis naar de Snor niet gegaan. Hoe moest het met de archivalia der gemeente, die in het „provinciaal archief" waren opge nomen? De Minister van Binnenlandsche Zaken had in 1877 overbren ging naar het rijksdepot wenschelijk geoordeeld, en diens opvolger in 1882 3) vond ook geen bezwaar den archivaris te machtigen, met het gemeentebestuur aangaande de overname te onderhandelen. Feith corres pondeerde hierover met zijne ambtgenooten in Gelderland en Utrecht en het resultaat was, dat de gemeente hem toestond, de stukken mee te nemen naar zijn nieuwe archiefwoning, „voorbehoudens het recht van „eigendom der gemeente op deze oorkonden en bescheiden en hun daaruit „voortvloeiende bevoegdheid om op dit punt terug te komen, met dien „verstande, dat een acte wordt opgemaakt en van wege het Rijk onder- „teekend, waarin de aan de gemeente behoorende stukken en bescheiden „alle met name worden genoemd". Dit is gebeurdmaar is het wel ge heel zeker, dat Feith, die deze lijst bovendien in zeer korten tijd heeft moeten opmaken, omtrent de quaestie of een stuk al dan niet tot het stads archief behoorde, dezelfde meening had, als die daaromtrent tegenwoordig geldt4) Maar ik zal de ontrafeling van het register-FEiTH niet ter sprake brengenik zal niet gewagen van de verrassingen, die zich hierbij hebben voorgedaan en zullen voordoen. Op soortgelijke wijze als met de In den opzet, zooals Driessen en H. O. Feith Sr. zich dien hadden gedacht, was wel degelijk sprake van een charterbibliotheek zonder meer; toen in de polemiek tusschen de heeren Blok en S. Muller Fzn. over wetenschappelijke en practische archief-inventarisatie (in Archievenblad 1896—'97) gesproken werd (bl. 85) van inventarissen, ingericht op de wijze van een oorkondenboek, vermoedde de schrijver, die dit neerschreef, waarschijnlijk niet, dat de archief-inventaris, naar aan leiding waarvan de polemiek was ontstaan, het register Feith, ook werkelijk aan een plan tot uitgave van een charterboek voor een deel zijn aanzijn te danken had. 2) In Januari 1898 (Nederl. Arch.blad 1897—'98, bil. 117 vgg.) hield Jhr. mr. J. A. Feith nog een belangrijke nalezing, en ook thans berusten op het provinciehuis nog enkele deelen en kaarten, die in het oud-archief thuis behooren. 3) 9 September 1882. 4) De lijst is van 5 Juli 1882. Op de later van het stadhuis overgebrachte stukken (vgl. Nederl. Arch.blad 1893—1894, blz. 73 vgg.) is zeer nauwkeurig G. A. gestempeld. 31 Groningsche archieven is met tal van andere archieven gehandeldde scheiding tusschen „historisch" en „dagelijksch" archief is niet iets speciaal Groningsch. Wel iets aparts is de verhouding van een deel van het archief der gemeente Groningen tot het Rijksarchiefmaar de omstandigheid, dat naast de voordeelen ook de nadeelen der thans verouderde archief organisatie sterker in Groningen dan elders op den voorgrond treden, vindt haar oorzaak hierin, dat deze hier met zooveel kracht is doorgevoerd, dat geenszins in elke provincie mannen zijn opgetreden van het doorzet tingsvermogen, de werkkracht, de vlijt van Driessen en de Feithen. De tegenwoordige Rijksarchivaris in Groningen leeft onder een instructie van 31 Juli 1882. Omtrent de verhouding tot de archieven der gemeente Groningen wordt bij deze instructie in geen bijzonderheden getreden. Aan zijn beheer is toevertrouwd „het oude archief in Groningen loopende tot „1 December 1813". Ik zal over den tegenwoordigen toestand of over den toestand, zooals die in de toekomst wenschelijk zou zijn, niet spreken. Den wensch evenwel, dat het oud archief der gemeente Groningen, tot heden gesplitst, weer tot een geheel moge worden vereenigd, wil ik uiten. Hoe die vereeniging geschieden zal? Dat is niet huius loei. 's-Gravenhage. P. G. BOS. De overneming der oude kerkregisters door de ambtenaars van den Burgerlijken Stand en hare rechtsgevolgen. In de 11de en 14de jaargangen van dit tijdschrift (p. 79 en p. 116) besprak Mr. R. Fruin o.a. de questie, of de oude registers, die bewaard worden op de bureaux van den Burgerlijken Stand, deel uitmaken van het archief van den ambtenaar van den Burgerlijken Stand, dan wel van het gemeente-archief, en tevens de vraag, wie tegenwoordig wettig belast is met het afgeven van extracten uit deze registers. Met beroep op art. 22 B. W. neemt hij aan, dat deze registers weliswaar nog altijd behooren tot het archief van den ambtenaar van den Burgerlijken Stand, maar dat toch de gemeente-secretaris, als wettelijk beheerder van het uieuwe gemeente-archief, moet beschouwd worden als „de bewaarder", die door art. 24 B. W. belast wordt met het geven van afschriften uit de volgens art. 22 naar het gemeente-archief overgebrachte kerkelijke registers. De beide circulaires van de opvolgende Ministers van Justitie van 1838 en 1852, die beslissen, dat de Ambtenaar van den Burgerlijken Stand alleen bevoegd is tot het afgeven van extracten uit de registers van den Burgerlijken Stand, ook van de naar het gemeente-archief overgebrachte, acht Mr. Fruin in strijd met de wet; hij voegt er zelfs bij: „zoo iets niet twijfelachtig is, dan is het wel dit".

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1908 | | pagina 20