28 van origineele charters enz., in zijn „provinciaal archief" bij „de bevoegde „autoriteiten" niet overal instemming vond op dezelfde wijze werkzaam, en een nieuwe instructie, in 1862 2) vastgesteld, is meer in overeen stemming met het werk, dat hij eigenlijk verrichtzijn taak wordt omschreven niet geheel duidelijk als te bestaan in „het bewaren, „in goeden staat houden en rangschikken des archiefs en van alle charters, „oorkonden, documenten en andere stukken, die van eenig belang kunnen „worden geacht voor het administratief beheer of de geschiedenis der „provincie en der gemeente Groningen". Tevens wordt hij belast met het toezicht op en het verzamelen en in orde houden van „het „daarmee verbonden kabinet van munten en penningen, in het bijzonder „van die, welke op de provincie en de gemeente Groningen betrekking „hebben". Ik zal nu hier deze instructie niet in bijzonderheden nagaan, noch het hier medegedeelde artikel ontledenalleen wil ik er op wijzen, dat de archivaris hier wordt belast met de zorg voor alle charters enz., van belang voor beheer of geschiedenis van de provincie en gemeente Groningen3), en dat die charters enz. blijkbaar van „het archief" werden afgescheiden. Bij deze instructie werden ook de betrekkingen van het provinciale archief tot het Rijksarchief nauwer aangehaald, vooral ook door toedoen van den Groningschen Gedeputeerde U. G. Schilthuis, die met Bakhuizen van den Brink persoonlijk bekend was en zich voor het archief sterk interes seerde 4). Het rijk verleende, wij zagen het reeds, kort hierop aan den provin cialen archivaris ook een kleine toelage. De ijverige archivaris ging inmiddels voort met completeeren zijner verzamelingen aan het „dagelijksch archief" der gemeente raakte hij evenwel niet en gaf tot meermalen toe de wijze van samenstelling van den inventaris wordt in de instructie ook besproken een vervolg op zijn register uit; het laatste deel verscheen in 1877. In ditzelfde jaar voelde de Rijksarchivaris Van den Beroh zich geroepen eens een kijkje in het hooge Noorden te nemen. Maar welk eene teleurstelling wachtte hemtoen hij in Groningen kwam, vertoefde 29 zijn provinciale ambtgenoot op diens buitenverblijf, zoodat het archief ge sloten was Hij heeft het niet mogen zien. Wel liet de griffier der Staten hem de kleine verzameling oud-archief zien, die nog op het provinciehuis was, maar het „hoofddepot", zooals hij het uitdrukte, bleef gesloten. En juist hierop, meende de Minister, had Van den Beroh bijzonder moeten letten 2). In dit „zoogenaamd historisch archief" toch waren tal van stukken van verschillende corporatiën opgenomen, „met behoud van eigen domsrecht." Nu zou er een nieuw rijksarchiefdepót in Groningen worden gebouwd: hoe moest worden gehandeld met deze collectie? Zou het uit wetenschappelijk oogpunt raadzaam zijn, aldus de Minister, „om al wat van „het voormalig gewest Groningen en Ommelanden afkomstig en in de „bijzondere archiefverzameling ten raadhuize gevoegd is, van de overige „aldaar vereenigde archieven te scheiden, daarbij uitgaande van de stelling, „dat die oude archieven der stad Groningen, welke haar toegekomen zijn „gedurende de Republiek als eerste lid der voormalige Staten van Gro- „ningeo en Ommelanden, als rijkseigendom opvorderbaar is"? Of zou het „ten slotte" niet wenschelijk zijn, „dat al de oude „archieven, zoowel ten raadhuize als in het gouvernementsgebouw bewaard, „werden vereenigd in een opzettelijk daarvoor ingericht brandvrij gebouw?" Van den Beroh deed nu aan Feith, dien hij in Groningen niet had aangetroffen, verschillende schriftelijke vragen 3), ook omtrent de splitsing der archieven. Het zou kunnen gebeuren, aldus de Groningsche archivaris 4), omdat op ieder stuk de herkomst is vermeld 5). Maar zulk een scheiding is niet aan te raden, „omdat niet alleen iedere verzameling weder op „nieuw zou moeten worden gebragt op afzonderlijke registers; maar „vooral zou zij af te keuren zijn, omdat het archief nu een goed overzigt „geeft van de bronnen der geschiedenis van onze stad en provincie, „terwijl bij eene scheiding dat overzigt eerst door raadpleging van ver scheidene verzamelingen zou zijn te verkrijgen." Wij zouden thans meenen, dat dit nog niet zoo erg zou zijn. Immers het stelsel-FEiTH, waar voortdurend wordt gesproken van „het geheele „archief", zou de meening kunnen doen postvatten, dat, met hetgeen het Noordziek a. w. bi. 278. Noordziek zou liever zien, dat van de belang rijkste charters afschriften werden verzameld en dat de origineelen op hun plaats werden gelaten. Vastgesteld door Ged. Staten van Gron. 1 Aug. 1862. 3) Opmerkelijk is, dat de gemeente Groningen, de stad, in het geheel niet op een lijn wordt gesteld met de overige gemeenten in de provincie. Art. 9 van de instructie schrijft den archivaris voor, »zoo zulks door een gemeente of openbaar :>bestuur mocht worden verzochtdat bestuur behulpzaam te zijn in de regeling »zijner archieven." Toen nu Van den Beroh in 1877 aan Feith vroeg, of hij zich ook met inventarisatie of inspectie van gemeentearchieven had bezig gehouden, antwoordde hij ontkennend. De Stad, wier archieven hij voor een deel in het pro vinciaal archief had opgenomen, gold bij hem niet voor een eenvoudige gemeente. 4) In de brievenverzameling van het Algemeen Rijksarchief is nog eene corres pondentie tusschen Schilthuis en Bakhuizen aanwezig. Hieruit volgt, dat de stadssecretaris hem er geen toegang verleenen kon (of wilde?), zoodat deze alle zeggenschap over het „oud-archief," waar toch ook een deel van het stedelijk archief in berustte, verloren had. 9 De Min. van Binn. Zaken aan Van den Beroh, 14 September 1877. (Brievenverz. Alg. Rijksarch.). 3) Van den Beroh aan Feith, 29 September 1877. (Brievenverz. Alg. Rijksarch.). 4) Feith aan Van den Beroh, 1 Oct. 1877. (Brievenverz. Alg. Rijksarch.). s) Deze voorstelling is zeker wat optimistisch.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1908 | | pagina 19