26
de oudste protocollen overgenomen de rest bleef tot 1874 bij de rechtbank
Met de Ommelanden evenzoowat Feith Sr. was voorgekomen van minder
belang te zijn, werd in koffers op den zolder van het gouvernementsge
bouw geborgen 2). Ook op dit gebouw zelf bleef heel wat achter, wat
de moeite van het optakelen naar de derde verdieping van het raadhuis
niet waard was, of wat het provinciaal bestuur misschien voorloopig nog
onder zich wilde houden, als zijnde van dagelijksch belang.
Veel was dit niet, maar aanzienlijk grooter dan bij de provincie was het
„dagelijksch archief" bij de stad Groningen. De term „dagelijksch archief"
had Feith zelf in 1877 3) gegeven aan dat gedeelte van het stedelijk archief,
hetwelk niet onder zijn beheer stond. Hij had alleen zeggenschap over
de door hem gevormde archiefcollectie, welke door den Minister van
Binnenlandsche Zaken in 1877 4) „historisch archief" was gedoopt. Tot
het dagelijksch archief nu der stad Groningen hoorde alles na 1795 en
bovendien berustten daarin aldus Feith de resolutieboeken van
den Raad van 1605 af. „Deze boeken," zoo schreef de archivaris der
provincie, „behooren eigenlijk in het historisch archief, doch zij zijn
„gelaten onder het beheer van den secretaris, vermits het raadplegen
„dier resoluties dikwijls noodig is en daardoor gezegd kan worden nog
„van een dagelijksch gebruik te zijn".
Zooals men zietde archivaris staat buiten het dagelijksch levenwat
van dagelijksch nut is, mag, zelfs al zit hij in het stadhuis, aan zijn zorg
niet worden toevertrouwd. In zijn schrijven aan Van den Beroh wees
Feith alleen op de aanwezigheid der resolutieboeken, maar er berustte in
dat „dagelijksch archief" veel meer: bijkans alle brieven uit de zeventiende
en achttiende eeuw, alle requestboekenalle rekeningen op de drie
„historisch verklaarde" na 5), tal van kerke- en gasthuisrekeningen, nog een
groot aantal stukken, welke later tot het rechterlijk archief zijn gebracht
enz. enz., om niet te spreken van het geheele archief van het Veenkantoor.
Kortom, alles wat thans nog op de derde verdieping van het raadhuis
berust, een verzameling zoo aanzienlijk en belangrijk, dat Noordziek 6)
haar zijn boek verscheen in 1853 als „het eigenlijk gemeentearchief"
qualificeert. Noordziek wil omtrent dit archief wel het een en ander
Besluit van den Minister van Justitie, 28 December 1874.
2) Feith Sr. aan den Gouverneur van Gron., 28 Juli 1834. (Brievenverz.
Rljksarch. Gron.).
3) Feith Jr. aan Van den Beroh, 4 October 1877. (Brievenverz. Alg. Rijksarch.).
4) De Min. van Binn. Zaken aan Van den Beroh, 14 September 1877.
(Brievenverz. Alg. Rljksarch.).
s) Waarom Feith deze rekeningen juist heeft opgenomen valt alleen te ver
moeden; het zal zijn om dezelfde reden als waarom Blok ze heeft uitgegeven.
Trouwens altijd is het een zeer willekeurige quaestie, wanneer moet worden
uitgemaakt, wat van »dagelijksch gebruik" is en wat van «historisch belang".
6) a. w. bl. 274.
27
meededen, maar bij het „niet bestaan" van een ambtenaar ter secretarie,
speciaal met de zorg voor dit archief belast, is hem dit niet mogelijk. In
het gebrek aan inventarisatie, dat Noordziek trof, is sedert eenigermate
tegemoet gekomen er is een midden-negentiendeeuwsche, hoogst verwarde,
catalogus, waarop het belangrijkste: rekeningen, resolutiën enz. ontbreekt1).
Verder heeft de tegenwoordige rijksarchivaris in Groningen Jhr. Mr. J. A.
Feith, toen hij omstreeks 1890 de rechterlijke archieven van het stadhuis
moest halen, hetgeen hij op de derde verdieping vond, zeer summier ge
catalogiseerd2), terwijl een paar jaar geleden een soort inventaris is opge
maakt, die evenwel op den naam van wetenschappelijk geenszins aanspraak
wil maken.
Maar laat mij niet spreken van den tegenwoordigen toestand en
terugkeeren tot de collectie archivalia, welke door Driessen en Mr. H. O.
Feith Sr. was aangelegd, en door den zoon van dezen laatste aanmerkelijk
was uitgebreid en die, zooals de laatste in 1883 3) zelf zei, „steeds het
„provinciaal archief werd genoemd". Mr. H. O. Feith had dan op deze
verzameling een chronologisch alphabetisch register in zes deelen ver
vaardigd, welke gedurende de jaren 1853 tot 1858 uitkwamen; een geweldige
hoogst verdienstelijke arbeid, die aan zeer velen groot nut heeft verschaft.
In zijn voorbericht zegt de bewerker, dat het Groningsche archief 4)
bestaat „uit eene vereeniging van charters, oorkonden, verzegelingen,
„brieven en andere dergelijke oude stukken, afkomstig van de stad Gro
ningen, van de ommelanden, van de hoofdkerken en vele gasthuizen
„binnen Groningen, van het oude hof provinciaal, van het provinciehuis
„en van vele ingezetenen".
Uit eene vereeniging van charters enz., niet uit eene vereeniging
van „alle" charters enz. De definitie laat ruimte open voor wat inder
daad de waarheid is; dat er bij al de colleges enz. welke hier worden
genoemd, nog vrij wat berustte.
Feith bleef, hoewel het door hem gevolgde stelsel van verzameling
Enkele ijzeren kistjes, een stuk oud tapijtgoed worden evenwel zorgvuldig
opgenomen. De catalogus heeft geen titel. Op den band staat: «Archief", als
opschrift staat er boven »Archievenkamer". Naar men mij uit Groningen berichtte,
was er vroeger nog een ander lokaal, het z.g.n «klein archief" tot berging van
archivalia bestemd. Hetgeen op de schutterijkamer nog berustte is zie Nederl.
Arch.blad 1893'94 bl. 73 in 1893 naar het Rijksarchief overgebracht.
a) Het eenig doel van dezen cataloog wasuitschifting der rechterlijke stukken,
verder pretendeerde hij niets.
3) Jaarverslag archivaris in Groningen 1882 (bl. 233).
i) Hier wordt, de voorrede zegt het ook, onder verstaan het provinciaal
archief. Het is grappig, zooals met die benamingen wordt omgesprongenhet reeds
geciteerde verslag in de Kron. Hist. Gen. 1848 heeft tot titel: Archief der stad
Groningen, maar het is enkel het provinciaal «historisch" archief, hetwelk hier wordt
besproken. Merkwaardig uit het oogpunt van begripsverwarring op dit gebied
is ook Feith's meermalen genoemde brief aan Van den Beroh van 1877.