22 In 1830 wordt dat voor het laatst uitbetaald, en eerst in 1863 geeft het Rijk weer een kleine bijdrage Het Groningsch stadsbestuur besluit 12 Juli 1824 voor dit en het volgende jaar „tot hoeding der noodige „schrijfgelden" jaarlijks f 250 bij te dragen, terwijl de Ommelander kas eveneens jaarlijks 250 zal geven, waartoe de Gouverneur der provincie haar bestuur 22 October 1824 machtigt. Dit is alles. In deze laatste regeling komt in 1826 2) verandering: de Stad en de Ommelander kas betalen nu elk 125 en de provinciale kas ƒ250. Op de verdere financieelé regeling zullen wij thans niet ingaan maar wij volstaan met de mededeeling, dat zij in 1877 3) was als volgt: Tractement uit 's Rijks kas 300. Tractement uit de provinciale kas. 300. Uit de provinciale kas bureaukosten 250. Uit de gemeentekas kosten op het archief 250. 'ƒ1100.— Deze laatste terminologie is wat zonderling; maar misschien is zij gekozen, om den toenmaligen titularis, Mr. H. O. Feith Jr., te vergunnen, raadslid en wethouder te blijven 4). Onze gegevens over de archiefregeling resumeerende, vinden wij dus dat Driessen twee dingen moest doende charters en oorkonden van Stad en Ommelanden inventariseeren in verband met de bestaande inventarissen, andere charters zooveel mogelijk verzamelen, maar al deze collecties van elkaar gescheiden houden, en dan verder een verzameling copieën aanleggen, waarop een chronologisch en alphabetisch register moest worden gemaakt. In dien zin maakt Driessen met zijn werkzaamheid een aanvang. Wat betreft de publicatie zijner oorkonden, hij meende, dat voorloopig zijn Monumenta hiervoor voldoende zouden zijn 5). Evenwel, hij liet zijn plan voor een charterboek niet varen en in 1830, kort voor zijn dood, kondigt hij nog den nieuwen titel voor zijn groote werk aan Van de stad Groningen nam hij voorloopig, wij zagen het, slechts de charters tot 1594 over. Ook voor de andere charters stelt hij zich een 23 grens bij dit jaar, op soortgelijke wijze dus als Van Wijn, die zich het jaar 1648 als grens zijner werkzaamheden zag gesteld Maar bij alles wat hij doet respecteert hij de oude regeling. De collectie copieën, die hij heeft bijeengebracht, berust thans nog op het Rijksarchiefdepot te Groningen en bij al deze dingen blijkt de degelijke werkzaamheid van dezen geleerden man. Toen Driessen's zwakke lichaam ter ruste was gelegd, was van de jonge mannen, die met hem hadden samengewerkt, Mr. H. O. Feith zijn meest aangewezen opvolger. Deze komt met andere ideeën dan zijn voorganger. Het charterboek treedt minder op den voorgrondwel blijven de plannen hiervoor bestaan en wordt later zelfs nog met een uitgever onderhandeld, maar inventarisatie der archieven lokt Feith blijk baar meer aan. Zijn charterboek zou zijn in 1828 begonnen, in 1837 voltooid, voortreffelijk Beklemregt worden. Nu was er één ding, dat hem hinderde, het artikel in zijn instructie dat hem voorschreef: handhaving der oude inventarisatie. Toegegeven moet worden, dat deze gebrekkig was, slecht bijgehouden, moeilijk door te voeren. Feith was er heftig tegen gekant 2), naar zijn inzien kon er nimmer iets goeds uit geboren wordenniets was „zoo nadeelig voor het „oprigten en organiseren van een behoorlijke charterkamer." Geheel de oude inventarisatie is gegrond „op de toenmalige regeringsvorm van de „Provincie en van elk der beide leden van de Provincie", zij „brengt een „chronologische wanorde, zelfs in elk hoofdstuk te weeg" en elke andere plaatsing dan de „eenvoudig chronologische" is voor de „geschiedenis en „voor de wetenschappen, die daarmede in verband staan, van hoogst „nadeelige strekking", bij den aanleg der oude registers zat hoegenaamd niet het doel voor „een wetenschappelijk nut te bevorderen, hetwelk nogthans „in de tegenwoordige orde der dingen als hoofdzaak schijnt te moeten „worden aangenomen." Kortom, deze bepaling is „allernadeeligst." En bovendien art. 9 schrijft den archivaris voor, een chronologisch en alphabetisch register te makenhoe kan dat, wanneer de charters niet in tijdreken kundige orde liggen? Een degelijk register, zegt Feith, is tot dusver achterwege gebleven. Opmerkelijk is, dat de nieuwe archivarius in zijn jeugdigen ijver dit negende artikel zijner instructie zoo onnauwkeurig heeft gelezen. Wel schreef dit het maken van registers voor, chronologisch en alphabetisch, maarvan een verzameling copieën, die de archivarius moest aanleggen en die hij kon regelen, zooals hij wilde. Feith was het blijkbaar om de stukken zelf te doenhij had nu een mooie, O De onderhandelingen, over deze salarisregeling gevoerd, zullen wij niet alle uitvoerig mededeelen. Het salaris, waarop Mr. H. O. Feith Jr. (1849) was aangesteld, bedroeg ƒ600 en werd door de provincie betaald. In 1863 stond het Rijk hiervan ƒ300 toe, terwijl de provincie de andere helft bleef betalen. Het spreekt vanzelf, dat wij hier spreken over den toestand voor 1882, toen de provinciale archivaris rijksarchivaris werd. 2) Beschikking van den gouverneur der prov. Groningen 5 Januari 1826. 3) H. O. Feith Jr. aan den Rijksarch. Van den Bergh 4 Oct. 1877. (Brieven- verz. Alg. Rijksarch.). 4) Niet onmogelijk is het, dat deze bijdrage ophield, toen Mr. H. O. Feith Jr. rijksarchivaris werd. s) Driessen aan Van Wijn 14 Juli. 1824. (Brievenverz. Alg. Rijksarch.). 6) Zie o. a. De Jonge aan den Admin. voor openb. Onderwijs, K. en W. 24 Mei 1830. (Brievenverz. Alg. Rijksarch.). Driessens eerste jaarverslag 13 Maart 1826. (Brievenverz. Rijksarch. Gro ningen). Hij zegt daar ook nog eens, dat hij de charters enz. na 1594 slechts pro visioneel niet overgenomen heeft. 2) Feith aan Ged. Staten van Gron., 13 Aug. 1832. (Brievenverz. Rijksarch. Groningen).

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1908 | | pagina 16