16 Ten slotte moet ik nog de personalia onzer vereeniging bespreken. Ik doe het met aandoening; want onze vereeniging heeft een zwaar ver lies geleden. In de vorige vergadering was Telting nog in uw midden en vervulde hij op zijne eigenaardige wijze met eenigszins omslachtigen, maar opgeruimden ijver zijne werkzaamheden als secretaris. Volkomen wèl scheen hijgenoegelijk en opgeruimd als altijd, zat hij aan den disch mede aan. Toch, slechts een paar weken later werden wij allen opgeschrikt door het bericht in de dagbladen van zijn onverwacht overlijden. Een groot verlies voor ons! Ik spreek u niet van zijne wetenschappelijke en ambtelijke verdienstenons medelid Bondam heeft met hartelijke uitvoerig heid zijn beeld willen schetsen in ons blad op eene wijze, zooals dit niet dikwijls geschiedt in onzen kring. En ook in het buitenland is hem hulde gebracht: in de Hansische Geschichtsblatter heeft prof. W. Stein, ter gelegenheid van eene uitvoerige bespreking van Telting's nage laten werk, warme woorden gewijd aan zijne bijzondere verdiensten. Zoo is zijn arbeid dus gewaardeerd, zooals wij dit gaarne wenschtenons rest slechts, om met een weemoedig afscheidswoord den altijd welwillenden ambtgenoot en den hartelijken vriend te herdenken. Ook onze ambtgenoot Rutgers is in het afgeloopen jaar, na een langdurig sukkelen, overleden. Ook aan hem is een symphatiek en bijzonder warm afscheidswoord in ons blad gewijd door zijn vroegeren chef en vriend Feith. Ik heb daar niets bij te voegenik heb hem weinig gekend. Ons treft bij dit droeve sterfgeval vooral dit, dat de mensch zoo dikwijls blijkt niet te weten wat hij begeert. Te Groningen was Rutgers gelukkig en werkzaam met succes: zijne gewenschte benoeming te Zwolle scheen nog verhooging van levensgeluk te zullen brengen. Het heeft zoo niet mogen zijn: te Groningen gewaardeerd, bleek hij in zijn werkkring te Zwolle misplaatst. Ook hier heeft het streven naar hoogeren rang geene ver hooging van geluk gebracht Over de successie onzer beide overledene ambtgenooten waarbij zich nog voegde eene vacature bij het rijksarchief in Noord-Holland, waar tot onze voldoening ook eene betrekking van adjunct gecreëerd is, is warm en ernstig gestreden zeer lang hebben zich de benoemingen doen wachten. En niet zonder reden! Want onder de sollicitanten voor de vaceerende betrekkingen waren niet alleen verscheidene onzer ambtgenooten (en daarbij van de gunstigst bekende!) en personen, die als volontair bij een onzer archieven reeds eene serieuse opleiding hadden genotenook personen van buiten ons corps (en daaronder ook van niet te miskennen verdienste hadden zich aangemeld. Ten slotte zijn echter overal de archiefkandidaten benoemd. Al zou de benoeming der verdienstelijke outsiders mij persoonlijk niet onaangenaam zijn geweest, toch vermeld ik den afloop dezer zaak met voldoening: immers voor de benoeming van personen buiten onzen kring 17 scheen mij, ditmaal althans, volstrekt niets te pleiten. Er is gezegd, dat men thans behoefte had, niet alleen aan archivarissen, maar ook aan historici; welnu, alleen groote partijdigheid kon betwijfelen, dat juist onze solliciteerende ambtgenooten, ervaren op archiefgebied, ook serieuse ver diensten bezaten op historisch terrein. Zoo eindig ik dus mijn verslag met eene betuiging van dankbaarheid. Nog ééne vroolijke noot kan ik daaraan ten besluite toevoegen. Onze ambt genoot Van Schevichaven, die zich onverwachts onthulde als held uit de dagen van den Krim-oorlog, vierde onlangs onder veel deelneming zijn 80en verjaardag. Onze hartelijke gelukwenschen aan den sympathieken grijsaard, die in zijne jeugd mede geschiedenis gemaakt heeft en die nog op zijn ouden dag zich beijvert om ook geschiedenis te schrijven S. MULLER Fz. Enkele opmerkingen naar aanleiding van het „Register van het archief van Groningen" Het Koninkrijk der Nederlanden, tot eenigen wasdom gekomen, vraagt in 1826 een geschiedschrijver des Rijks. Overmoedige vraag, en door een der inzenders van den hiervoor uitgeschreven prijsvraag werd er ook op gewezen, dat, voor hieraan kon worden gedacht, een publicatie van geschied bronnen plaats moest hebben. De provincie Groningen, in het begin der negentiende eeuw eeniger- mate in rust geraakt na eeuwenlangen strijd, is bescheidener, vraagt geen geschiedverhaal, maar een charterboek. Bijkans gelijktijdig worden beide voorstellen gedaan, uitvloeisel van eenzelfde beginselhet heden voelt zoo veel kracht in zich, dat het de fundamenten, waarop het staat, aan een grondig onderzoek onderwerpen durft. Het moet dus de overtuiging hebben, dat er, al zit ook hier en daar een scheur, aan den grondslag niet meer te verwrikken valt. Het gewest Stad en Lande een tweeeenheid zit er nog altijd in dien naam, meer twee nog dan één was veranderd in de provincie Groningen, en eens en vooral was deze een deel geworden van het jonge koninkrijk. Gescheiden konden nu Stad en Land niet meer worden. Welaan dan, de charterkisten geopend en aan het licht gebracht, wat, uit vrees voor krakeel, dat het kon verwekken, daar jaren en jaren geslapen had. Andere provinciën waren vroeger minder schroomvallig geweest dan zij, maar voor deze was de historie ook niet het relaas van „zwevende differenten voor deze borg ook niet bijkans elk stuk, dat openbaar ge- Mededeeling, gedaan op de vergadering der Vereeniging van Archivarissen in Nederland«, 2 Juli 1908 te 's-Hertogenbosch gehouden.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1908 | | pagina 13