10
deze houding van onzen ambtgenoot geheel: nu de gemeente geen vol
doend personeel te zijner beschikking stelt, is zijne positie natuurlijk moeie-
lijk. Indien inderdaad dagelijks talrijke genealogen de oude registers van
den Burgerlijken Stand raadpleegden, dan zou de gemeente natuurlijk een
aantal ambtenaren behooren beschikbaar te stellen, voldoende om toezicht
op deze heeren te houden. De gemeente kan of wil dit niet doen; een
andere weg moet dus gezocht worden, om de moeielijkbeid te coupeeren.
ToegegevenIk hoop, dat de gemeente (als zij inderdaad geen vol
doend aantal ambtenaren kan of wil aanstellen) een goed middel vinden
zal, om het bezwaar te keeren. Maar dat het middel, dat zij thans aan
greep, niet wel te verdedigen is (zooals mr. Veder trouwens ook niet
beproefd heeft), schijnt mij volkomen zeker.
De bepaling der verordening blijkt feitelijk gekeerd te zijn tegen de
„genealogen"hun onderzoek, formeel alleen belemmerd en beperkt, wordt
feitelijk geweerd en onmogelijk gemaakt. Ik erken, dat ik niet zeer warm
gevoel voor de beroepsgenealogenik heb dit meermalen getoond. Maar
het schijnt mij toch wel wat kras, aldus een eerlijk bedrijf feitelijk onmoge
lijk te maken. Toch is dit niet alles: er zijn ergere bezwaren. Reeds
onze ambtgenoot Fruin wees er op, dat het samenstellen eener genealogie
wel is waar in vele gevallen slechts bevrediging van ijdelheid bedoelt,
maar toch in tal van andere gevallen ook handhaving van rechten. Dezen
rechtzoekenden, die zeer zeker ernstiger en gewichtiger aanspraken op
medewerking en hulp hebben dan de wetenschapelijke onderzoekers zeiven,
wordt door de Amsterdamsche verordening het bereiken van hun doel
eenvoudig onmogelijk gemaakt. Er is nog meerDe „wetenschappelijke"
onderzoekers worden door de verordening beschermd en toegelaten. Maar
wie beoordeelt in de praktijk, of het onderzoek wetenschappelijk is? De
ambtenaar, die den aanvrager te woord staat. Meent men wellicht, dat
de beslissing dezen arbiter altijd gemakkelijk moet zijn Dan vergist men
zich zéér: ik weet zeker, dat menig onderzoeker den heer J. E. Elias,
toen hij zijn voortreffelijk boek in onze archieven voorbereidde, zou hebben
aangezien voor een gewonen genealoog; ik durf dit zeggen, want hoewel
ik hem geenszins geweerd heb, ben ik zelf dupe geweest. Nog altijd
zijn er meer bezwarenVele der zich aanmeldende genealogen zijn, zegt
men, niet volkomen te vertrouwenmen kan hun dus de oude kerk
registers niet in handen geven. Het is bezwaarlijk uitzonderingen te
maken voor bepaalde personendus moeten allen geweerd worden.
Inderdaad, dat is zoo; maar het argument bewijst te veel. Men bereikt
door de verordening volstrekt niet, wat men wenscht te bereiken.
Want genealogisch onderzoek kan niet alleen verricht worden in de oude
kerkregisters: het boek van den heer Elias bewijst het zonneklaar. Men
belet dus den onbetrouwbaren genealoog wel, de kerkregisters te raadplegen;
11
maar de man zal daarom natuurlijk niet vertrekken, want hij zal met een on
verstoorbaar gelaat onmiddellijk een stel boedelpapieren van de Momboirkamer
ter inzage vragen, dat hem bijna even rijke vondsten belooft te leveren.
Zóó althans zullen zeer zeker de beroepsgenealogen handelen, die slim zijn
en op de hoogte van hun bedrijf. Derhalve, men zal door de bepaling
de onbetrouwbare personen geenszins werenfeitelijk sluit men alleen de
stumperts uit, die geen beroep maken van genealogie.
Wil men niet het noodige personeel beschikbaar stellen, dan moet
dus stellig althans een ander middel gezocht worden. Reeds om de ge
noemde praktische redenen, maar toch ook om andere. Het schijnt mij
onverantwoordelijk, den ambtenaren op te dragen, regelen toe te passen, die
niet scherp en duidelijk geformuleerd zijn, en die niet scherp en duidelijk
geformuleerd kunnen worden. Maar het schijnt mij ook eene onwaardige
houding van een gemeentebestuur, om iemand, die werken wil, toe te
voegengij zult niet werken, mijne ambtenaren zullen het werk wel voor
u doen, dochop voorwaarden, die voor u en voor een ieder vol
komen onbereikbaar zijnDit gedrag gelijkt ontstellend veel op dat van
den vos, die een gastmaal gereedmaakte voor den kraanvogelIndien dus
de gemeente Amsterdam (minder gelukkig dan hare kleinere zusters!) de
middelen mist, om de belangstellenden in haar groot verleden waardig te
ontvangen, dan redde zij zich op de eene of andere wijze uit deze ver
legenheid. Maar in geen geval handele zij partijdig en sluite willekeurig
eene bepaalde categorie van onderzoekers uit van het gebruik harer schatten,
die zij eenmaal heeft opengesteld voor het publiek. Eenvoudiger en doel
treffender schijnt dan eene bepaling over het gebruik van het archief, zoo
als die is vastgesteld in de gemeente Tiel, waar de aandrang van bezoekers
allicht niet zoo hinderlijk is. Daar wordt zonder omwegen eene belasting
van 15 cents per jaar geheven van hen, die in doop-, trouw- en sterf
registers een onderzoek instellen, en eene belasting van 25 cents voor elk
uur, dat een studiegraag burger werkzaam is in het oude stadsarchief. Ik
zeg niet, dat deze regeling bijzonder aanbevelenswaardig isze schijnt
integendeel eenigszins naïef; maar ze is openhartig en onpartijdig, en
deze deugden zijn ongetwijfeld beminnelijk.
Nog een derde feit moet ik tot mijn leedwezen signaleeren als teleur
stellend, ditmaal te meer teleurstellend, omdat het uitging van de regee
ring zelve. Natuurlijk heb ik het oog op het feit, dat onze vroegere
ambtgenoot Colenbrander onlangs met nadruk brandmerkte. Door de
Ministeries van Buitenlandsche Zaken en Justitie is aan een jongen, dooi
de diplomatie aanbevolen Belgischen geleerde, die een onderzoek wenschte
in te stellen over de geschiedenis van het Concordaat, de toegang tot de
archieven dezer Departementen van omstreeks 1827 geweigerd, onder het