172
bij art. 10 eene herziening, tegen het tijdstip der invoering van de Neder-
landsche burgerlijke wetgeving, bepaald, waarbij de ondergeteekende in
overleg zal moeten treden met zijn ambtgenoot voor de justitie".
Aangaande de kadastrale stukken werd in de Staatscourant van
29 Mei 1833, no. 126, door den Staatsraad, Administrateur van het kadaster,
gepubliceerd
1 dat in de hoofdplaats van elke provincie een algemeen depót
der kadastrale archieven was opgericht en dat aldaar voor alle gemeenten
der provincie zouden worden bewaard en bijgehouden
a. het plan
b. de aanwijzende tafels
c. de perceelsgewijze (ingerichte) leggers en
d. de verzamelingsleggers.
2°. dat in onderscheidene genoemde gemeenten kantoren van bewaring
waren opgericht, waar van de gemeenten, onder elks kring behoorende, een
ander exemplaar van de (onder 1) genoemde stukken worden bewaard en
bijgehouden
3°. dat aan alle gemeentebesturen een derde exemplaar van de onder
1, la. a, b en c, genoemde stukken, voor zoover ieder betrof, waren
uitgereikt
4 dat de beambten, die met de waarneming der bijzondere kantoren,
onder 2 bepaald, belast waren, bij uitsluiting bevoegd waren tot het
afgeven en waarmerken van afschriften of uittreksels der plans, aanwijzende
tafels en perceelsgewijze (ingerichte) leggers;
5°. dat ieder ambtenaar, die met de bewaring van het algemeen
depót, vermeld onder 1, was belast, aan de bevoegde ambtenaren afschriften
of uittreksels van de kadastrale stukken kon afgeven, indien ze door tusschen-
komst van den Gouverneur der provincie of van het Hoofdbestuur (te
's-Gravenhage), ten behoeve van den openbaren dienst werden
gevraagd.
Na de inwerkingtreding van het Nederlandsche burgerlijk wetboek
(op 1 October 1838) moest in de hypothecaire boekhouding voor
taan worden rekening gehouden met de kadastrale indeeling. In verband
daarmede was reeds lang eene regeling omtrent de vereeniging van de
bewaringen der hypotheken met die van het kadaster bij de regeering in
overweging. Die regeling kwam tot stand bij Koninklijk besluit van
8 Augustus 1838 (Stbl. no. 27), waarbij het besluit van 1 Augustus 1828
r. d Bil u630'1!^6 jvan den Minister van financiën van 24 Maart 1835, no. 51,
i bepaald, dat op de kantoren der provinciale- en bijzondere bewaringen
zal worden aangelegd en geregeld bijgehouden een register, strekkende tot het
houden van aanteekening der door de betrekkelijke bewaarders, als zoodanig
vastgesteld 6 corresPondentie- Tevens werd daarbij het model van dat register
173
(Stbl. no. 52) werd herzien, gewijzigd en aangevuld. Er werd bepaald,
dat in elke hoofdplaats van een rechterlijk arrondissement een kantoor van
bewaring van de hypotheken en het kadaster zou worden ingesteld
voor de geheele uitgestrektheid van het rechtsgebied der arrondissements
rechtbank. Bij Koninklijk besluit van 22 Augustus 1838 (Stbl. no. 30)
werd echter bepaald, dat de afzonderlijke kantoren van bewaring nog
gedurende zes maanden, na de invoering van het nieuwe hypothecair stelsel
in stand zouden worden gehouden, omdat het wenschelijk was den Minister
van financiën in staat te stellen de vereeniging der bewaringen der hypo
theken met die van het kadaster zonder overijling voor te bereiden.
Gedurende dat tijdvak moesten de werkzaamheden, bij de besluiten van
1 Augustus 1828 (Stbl. no. 52) en 8 Augustus 1838 (Stbl. no. 27) aan
de bewaarders der hypotheken en van het kadaster opgedragen, voor
zooveel het kadaster betrof, op de afzonderlijke kantoren van bewaring
worden verricht, tevens met zoodanige werkzaamheden, als voortvloeiende
uit de wetten en verordeningen op de regeling en de heffing der grond
belasting.
1839—1843. De bewaringen der hypotheken en van het kadaster
en de provinciale bewaringen van het kadaster.
De afzonderlijke bewaringen van het kadaster werden bij Koninklijk
besluit van 8 Maart 1839, no. 87 met ingang van 1 April 1839 opge
heven en vereenigd met de bewaringen der hypotheken in de onderschei
dene rechterlijke arrondissementen aanwezig. De ambtenaren, die met de
bewaringen der hypotheken werden belast, kregen den titel van bewaar
der van de hypotheken en het kadaster.
Voor iedere provincie of voor meerdere provinciën te zamen werd
een ingenieur-verificateur belast met het verifieeren van den tech-
nischen arbeid 2). De provinciale bewaarders bleven bestaan en
belast met het bijhouden van de kadastrale minuut-plans en de daarbij
behoorende tafels, zoomede met de perceelsgewijze ingerichte leggers en
verzamelingsleggers. Dubbele perceelsgewijze ingerichte leggers moesten
aan de kantoren van de hypotheken en het kadaster worden aangehouden
en door wederkeerige mededeelingen met die der provinciale bewaringen
in overeenstemming worden gehouden.
De archieven der bijzondere bewaringen werden overge
geven aan de bewaarders der hypotheken en van het kadaster, op proces
verbaal, waarvan één exemplaar aan het provinciaal gouvernement werd
gezonden. Vervolgens zonden de bewaarders van de hypotheken en het
Luttenberg, Chroti. verz.
2) Art. 5 Koninklijk besluit 8 Maart 1839 (Luttenberg, Chron. verz.); Res.
Minister van financiën 27 Maart 1839, no. 36.