170 van en het toezicht over de verdere kadastrale werkzaamheden in de provincie. 2°. Controleurs, zooveel noodig aan het provinciaal archief toege voegd, aan wie door den Gouverneur der provincie ook andere kadastrale werkzaamheden konden worden opgedragen. 3°. Bijzondere bewaarders voor een bepaalden kring. Voor zoover zij bevorens de betrekking van ingenieur-verificateur hadden uitge oefend, konden zij ook worden belast met het toezicht over en de leiding van het meet- en teekenwerk in de provincie. 4°. Boekhouders en klerken: a. bij de provinciale archieven en b. bij de bijzondere bewaringen. 5°. Landmeters. In de provincie Drente werd geen provinciaal bewaarder benoemd de leiding van en het toezicht over de kadastrale werkzaamheden werd aldaar opgedragen aan den bijzonderen bewaarder te Assen. De provinciaal bewaarder in Noordbrabant werd beschouwd als te zijn toe gevoegd aan den inspecteur der directe belastingen, in- en uitgaande rechten en accijnzen, in die provincie. Alle ambtenaren, die krachtens art. 1 van het Koninklijk besluit van 9 Juli 1834, no. 52, met ingang van 1 Augustus 1834 werden ontslagen, maar overeenkomstig art. 5 van dat besluit zijn herplaatst, mochten in hunne nieuwe betrekkingen de vroegere titels van inspecteur, ingenieur-verificateur, hoofd-controleur en controleur voeren. Op 1 Augustus 1834 waren derhalve bij het kadaster werkzaam 1°. Twee hoofd-inspecteurs van het Rijk, aan wie 's Gravenhage (J. C. van Hoorn van Burgh) en Haarlem (J. D. Hoeufft) als stand plaatsen werden aangewezen. Zij waren tevens provinciale bewaarders in Zuidholland en Noordholland. 2°. Provinciale bewaarders in Zeeland, Gelderland, Overijssel, Fries land en Groningen. 3°. Een provinciaal bewaarder te Utrecht, tevens inspecteur der directe belastingen, in- en uitgaande rechten en accijnzen. 4°. Een provinciaal bewaarder in Noordbrabant (met den titel van De betrekking van provinciaal bewaarder kon met die van inspecteur der directe belastingen, in- en uitgaande rechten en accijnzen, worden vereenigd. (Art. 3 Koninklijk besluit 9 Juli 1834, no. 52). In de provinciën, waar een bijzonder controleur voor het kadaster was aangesteld, werd de provinciale bewaarder ontheven van de verplichting tot het doen der gewone rondgangen, ter opneming van de kantoren der bijzondere bewaring. Die werkzaamheden werden in die provinciën opgedragen aan den aanwezigen controleur. (Resolutie Minister van financiën 24 Maart 1S35, no. 50, D. B.) Het toezicht op de stukken, die bij de gemeentebesturen aanwezig waren, werd opgedragen aan de controleurs en landmeters. (Resolutie Minister van financiën 1 April 1835, no. 68, D. B.) 171 hoofd-controleur), toegevoegd aan den inspecteur der directe belastingen, in- en uitgaande rechten en accijnzen, te 's Hertogenbosch. 5°. Een bijzonder bewaarder te Assen, tevens belast met de leiding van en het toezicht over de kadastrale werkzaamheden in Drente. 6°. Een ingenieur-verificateur van het kadaster (J. H. Kips), tevens bijzonder bewaarder te 's Gravenhage. 7°. Bijzondere bewaarders in onderscheidene gemeenten; 8°. Boekhouders en klerken a. bij de provinciale archieven b. bij de bijzondere bewaringen. 9°. Landmeters. Het hierboven genoemde Koninklijk besluit van 9 Juli 1834 regelde niet de instelling of oprichting van de bewaringen van het kadaster, maar bevatte, zooals reeds gezegd is, slechts bepalingen omtrent het personeel van die bewaringen. De voordracht van den Minister van financiën, op 30 Juni 1834 aan den Koning gedaan, zegt daarover„Art. 1 van het (ontwerp) besluit bepaalt, overeenkomstig de bedoeling van het Koninklijk besluit van 15 December 1832, no. 79, de geheele ontbinding van het personeel der kadastrale administratie, zooals hetzelve tot dusverre bestaan heeft. Volgens a en b van art. 3, in verband met art. 4, worden de thans voorloopig fungeerende provinciale be waarders, en voor sommige provinciën ook controleurs behouden, doch tevens voor het vervolg eene vereeniging van werk zaamheden beoogd, welke zonder iets wezenlijks aan de daargestelde inrichting der zaak te veranderen eene vermindering van uitgaven te weeg zoude brengen. Het volgende c van gezegd art. 3 bepaalt de bestendiging van de bijzondere bewaringen van het kadaster, opgericht met in het ooghouding der bepalingen en in verband met de toekomstige ten uitvoerlegging van Uwer Majesteits besluit van 1 Augustus 1828 (St.bl. no. 52). Art. 5, benevens de daarbij be- hoorende staat la A, bevat de geheele organisatie van het personeel en de bepaling der traktementen en toelagen. Het aantal ambtenaren en geemployeerden van hoogeren en minderen graad, in de provinciën werk zaam, bij de voorloopige organisatie door den heer Staatsraad, Adminis trateur van het kadaster, in het begin van 1833 vastgesteld, bepaald op 191, is bij de onderwerpelijke op 153 gebracht. De uitgaven zijn daardoor ook in evenredigheid verminderd. Bij art. 6 wordt het behoud van de door Uwe Majesteit, gedurende de uitvoering van het kadaster verleende titels, waarop de meeste belanghebbenden zeer veel prijs schijnen te stellen, vergund. Bij artt. 8 en 9 wordt in de noodige uitgaven voorzien en De archivaris in Noordbrabant, Mr. Ebell, zegt in zijn verslag over 1905, dat de provinciale bewaarplaatsen op 1 Augustus 1834 zijn ingevoerd.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1907 | | pagina 7