168 afzonderlijk en geschikt vertrek zal kunnen worden beschikt, en zoo niet, in deszelfs nabijheid." Voorloopige bepalingen, omtrent het personeel tot de bewaring van het kadaster behoorende, hunne bezoldiging, de instandhouding der kantoren en archieven, werden vastgesteld bij Koninklijke besluiten van 15 December 1832, no. 79, 9 Maart 1833, no. 11, en 15 April 1833, no. 80. Het genoemde Koninklijk besluit van 15 December 1832, no. 79, bepaalde o.m. dat onder het opperbestuur van den Staatsraad, Administrateur van het kadaster, „zoodanige der tegenwoordige ambtenaren van het kadaster, die daartoe het meest geschikt zijn, belast zullen worden met de voorloopige bijhouding der kadastrale stukken, totdat bij den afloop der reclames, naar de wet van 2 Januari 1832 (Stbl. no. 1) ingeleverd, of vroeger, zoo dit nuttig of noodig mocht worden bevonden, de administratie van het kadaster ontbonden en al wat daartoe betrekkelijk is aan het Departement van financiën overgegeven zal worden, met dien verstande, dat voor de voorloopige bijhouding van stukken geene andere ambte naren in aanmerking zullen komen dan de zoodanige, welke tegenwoordig voor het kadaster werkzaam zijn, en dat bij de aan hen te geven voor schriften en bij de te nemen maatregelen van voorloopige en tijdelijke bijhouding, op geenerlei wijze zal worden vooruitgeloopen op den vorm of de definitieve inrichting, welke later door den Minister van financiën aan de duurzame bewaring en bijhouding der stukken zal worden ge geven." Tevens werd de Administrateur van het kadaster gemachtigd om aan den Koning eene voordracht aan te bieden, ten aanzien van de ambtenaren van het kadaster, die met de voorloopige bijhouding der stukken zouden worden belast, en van hunne belooningen. Dat besluit regelde de voor- loopige bijhouding van stukken, omdat er verschil van gevoelen bestond tusschen den Minister van financiën en den Staatsraad, Administrateur van het kadaster, Gericke, over de vraag, aan wien de regeling der bijhouding der kadastrale stukken toekwam. De Administrateur van het kadaster wilde van eenige bemoeiing van den Minister niets weten. Om aan die kwestie een einde te maken, gaf de Minister van financiën den Koning in over weging de zaak voorloopig te regelen, „ten einde moeilijkheden of botsingen te voorkomen". Bij Koninklijk besluit van 9 Maart 1833, no. 11, werden de tracte- menten voor de ambtenaren bij de bewaringen geregeld, terwijl de ver goedingen, aan die ambtenaren te verstrekken wegens verplaatsing en te doene verschotten en voor lokaalhuur, bureaukosten enz., werden vastge steld bij Koninklijk besluit van 15 April 1833, no. 80. De ambtenaren der voorloopige bewaringen werden op 15 December 1832 benoemd. Naar aanleiding daarvan schreef de Inspecteur van het 169 kadaster in Zuidholland aan de andere ambtenaren in die provincie op den 24en December 1832: „Ik bevinde mij in de onaangename noodzakelijk heid u kennis te geven, dat met den laatsten December a.s. de werkzaam heden van het bijzonder bureau van het kadaster zullen ophouden en derhalve ook uwe betrekkingen." De controleurs en de landmeters, de eerstgenoemden daartoe door de provinciale bewaarders en de laatstgenoemden door de bijzondere bewaar ders uitgenoodigd wordende, moesten zich belasten met de werkzaamheden, die bij de genoemde Verordeningen ter instandhouding van het kadaster aan de boekhouders waren opgedragen, „voor zoover de hun daarbij bij zonder toevertrouwde werkzaamheden hun daartoe tijd overlieten", terwijl de bijzondere bewaarders op die plaatsen, waar geen boekhouder werd aangesteld, met de werkzaamheden, aan die betrekking verbonden, werden belast. 2) Nadat het beheer over de werkzaamheden voor de instandhouding van het kadaster, ingevolge Koninklijk besluit van 21 Januari 1834, no. 11, op den len Februari 1834 door den eervol ontslagen Administra teur Gericke aan den Minister van financiën was overgedragen, werden bij Koninklijk besluit van 9 Juli 1834, no. 52, 3) eenige wijzigingen gebracht in de organisatie van het personeel van het ka daster, waarvan eenige ambtenaren reeds bij Koninklijk besluit van 9 Maart 1833, no. 11, met ingang van 1 April 1833 waren ontslagen. Bij dat besluit van 9 Juli 1834, no. 52, werden de betrekkingen van hoofd-inspecteur, inspecteur, buitengewoon inspecteur, ingenieur-verificateur, hoofdcontroleur, gewoon controleur, tijdelijk controleur, surnumerair, land meter, schatter, boekhouder en teekenaar, die bij het kadaster in de pro vinciën hadden bestaan, met ingang van 1 Augustus 1834 opgeheven en de ambtenaren ontslagen. Aan het Departement van financiën werden voor de zaken van het kadaster twee hoofd inspecteurs en één ingenieur verificateur toegevoegd. Zij konden in die kwaliteit, en behalve hunne betrekking aan de eene of andere provincie verbonden, met inspectiën worden belast. Ten behoeve der bewaring en instandhouding der kadastrale stukken in de provinciën werden benoemd 1°. Provinciale bewaarders, onder den Gouverneur der pro vincie belast met de bewaring en bijhouding van het kadastraal archief, geplaatst in het provinciaal-gouvernementsgebouw, zoomede met de leiding In eenige provinciën is men met de inrichting der provinciale bewaring iets later begonnen; maar uit de voordracht van den Staatsraad, Administrateur van het kadaster, op 21 Maart 1833 aan den Koning gedaan, blijkt, dat zij vóór dien dag in alle provinciën was tot stand gekomen. Over Limburg werd niets vermeld. Circulaire van 15 December 1832, no. 2a. 3) Bijv. St.bl. no. 183.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1907 | | pagina 6