224 Dat ik, waar dit zoo is, alle uitstel ten zeerste betreur, be hoeft zeker geen betoog. En ik doe dat nog meer, waar ik dagelijks den druk gevoel van zoo goed als niets te kunnen doen voor de zoo hoog noodige reorganisatie van de archieven, tengevolge van de zoo hoogst ongunstige omstandigheden. Zonder werkruimte, zonder afzonderlijke werk kamer is het mij onmogelijk eenigen meer omvangrijken arbeid aan te vatten. Elk uitstel beteekent ook daarom voor het archief een verlies. Ik spreek dan ook van ganscher harte de hoop uit, dat Uw College voortga op den eens ingeslagen weg om de zoo belangrijke historische en admini stratieve verzamelingen der Gemeente in veiligheid te brengen. Resumeer ik ten slotte hetgeen daarmede kan worden bereikt, dan is dat zéér veel. Het is toch niet slechts voor het z.g. Oud-archief, het is ook voor de archieven tot 1851, weldra ook voor latere jaren, dat zoo doende wordt gezorgdhet Rijk staat belangrijke, en dit zij met nadruk nog eens gezegd organisch tot het Gemeente-archief behoorende ver zamelingen af; en wellicht zal, eenmaal een goed gemeentelijk depót aan wezig zijnde, menige instelling, hofje, genootschap enz., zooals ook te Rotterdam gebeurt, genegen zijn om hare belangrijke archieven onder gemeentelijk beheer en in veiligheid te stellen. De wetenschappelijke s(udie in de archieven zou er zeer bij winnende Gemeente-bibliotheek zou, gereorganiseerd, meer gebruikt en veel nuttiger zijn. En eindelijk zou de derde stad des lands aan hare belangrijke en, voor haar zelf in de eerste plaats onmisbare, administratieve bescheiden een waardige en veilige be waring en daardoor een behoorlijk beheer en volledig gebruik hebben verzekerd. Het is daarom, dat ik bij deze er bij Uw College ten krachtigste op blijf aandringen alles in het werk te stellen om, zonder uitstel, den zoo noodigen bouw te doen aanvangen. Elke dag uitstel beteekent verlies en vooral gevaar. Hetwelk doende ik de eer heb te zijn, van Uw College de dienstwillige De archivaris H. E. van Gelder." Bij besluit van den lOen Februari aanvaardde de Haagsche Gemeenteraad in bruikleen ten behoeve van het oud-archief de door de Vereeniging „Die Haghe" en-bloc gekochte welbekende collectie van prenten, plaatwerken en boeken betrekkelijk 's Gravenhage, bijeengebracht door den heer F. L. Geldmaker. Hierdoor heeft het gemeente-archief een belangrijke aanwinst verkregen vooral voor de topographie is de atlas, die, buiten de in plaatwerken ver zamelde prenten, 3016 nummers telt, zeer goed voorzien, terwijl op zéér enkele na de prenten in uitstekenden staat zijn. De groote atlas van he 225 gemeente-museum heeft veel meermaar het spreekt van zelf, dat, waar deze slechts twee middagen per week te raadplegen is, voor de bezoekers van het gemeente-archief een groot voordeel verkregen is. De vereeniging „Die Haghe" wint er mede, dat zij nu steeds een collectie tot haar beschikking en daarvoor een goede bewaring verworven heeftmaar het verdient toch zeker groote waardeering, dat zij door enkele royale leden daartoe in staat gesteld den aankoop deed en het bruikleen aanbood. In de aankondiging van het werk van Mr. A. S. de Blécourt „Het Stadsmeierrecht in de Groninger Veenkoloniën", in de Nieuwe Rott. Cour. van 1 Maart 1908, komt o.a. het volgende voor: „Afgescheiden van de vraag of Mr. de Blécourt goed gedaan heeft, voor de beteekenis van zijn boek, de veenoverheid van Groningen zoo openlijk te hekelen, heeft het toch zijn waarde, dat eens de aandacht gevestigd wordt op de wijze, waarop de gemeente Groningen met archiefstukken omspringt. De Groninger akademiebrand is nog niet lang genoeg geleden, dan dat wij zonder bezorgdheid zouden kunnen vernemen, dat de gemeente haar oud-stedelijk archief op den zolder van het stadhuis laat verkommeren. Op den zolder van het stadhuis wordt ook bewaard, placht althans tot voor korten tijd bewaard te worden, houtwerk dat bij vuurwerk en illuminatie dienst moet doen. Als men kort na den akademiebrand er zijn bevreemding over uitsprak tegenover bij de akademie betrokken ambtenaren, dat er bij de inrichting der bluschmiddelen in de akademie niet op den zolder gerekend was, kreeg men het troostende antwoord, dat er op het stadhuis evenmin met de onderstelling rekening was gehouden dat er op den zolder brand kon ontstaan. Op den akademiezolder stond enkel een vat zaagmeel, op den stadhuiszolder ligt het stadsarchief." Naar aanleiding hiervan ontving de Redactie van de Nieuwe Rott. Cour. 5 Maart d. a. v. van den ambtenaar, die te Groningen belast is met de zorg voor het archief, de volgende verklaring: „Geen enkel stuk, als bedoeld in het werk van Mr. De Blécourt en in de aankondiging hiervan in de Nieuwe Rott. Cour., wordt bewaard in eenig gedeelte van den zolder van het Raadhuis, en alle hiermede in verband staande opmerkingen en veronderstellingen missen dus eiken grond." Maar de heer De Blécourt liet deze aantijging niet op zich zitten en gaf in dezelfde courant van 14 Maart het volgende bescheid: „Er is te Groningen een rijksarchiefdepót met rijksambtenaren, en in deze rijks bewaarplaats is kosteloos een deel van het stadsarchief geborgen; het ander deel, dat in het stadshuis achterbleef, stond en staat niet onder deskundig beheer, en de „ambtenaar, belast met de zorg van het archief" bestaat niét. Er is wel een ambtenaar (waarschijnlijk onze anonymus),

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1907 | | pagina 34