220
verkrijgen voordeel op tegen de nadeelen van het door de motie gevraagde
uitstel? Het zij mij vergund in antwoord daarop de volgende opmerkingen
in overweging te geven.
Bij de behandeling der Qemeente-begrooting voor 1907 schilderde
Mr. Snouck Hurgronje met enkele trekken de meer dan ondoelmatige en
gevaarlijke berging van de oude archieven der Gemeente en hij stelde
daarbij eene motie (Handel. 1906 p. 507) voor, strekkende om Burge
meester en Wethouders uit te noodigen „zoo spoedig mogelijk" te komen
„met voorstellen tot het verschaffen van een veilige bewaarplaats aan het
archief." De Burgemeester, mededeelende, dat van mijne zijde reeds een
uitvoerig rapport over den ongunstigen toestand van de archiefbewaarplaats
was ingekomen, zeide dat het college „met sympathie" de motie overnam,
die vervolgens met algemeene stemmen door den Raad werd aangenomen.
Het gevolg van dezen door den Raad geuiten wensch was een aan
den Directeur van Publieke Werken en mij gedane opdracht van Uw
College om, eveneens zoo spoedig mogelijk, te onderzoeken of eenig
gemeentegebouw voor het doel zou kunnen worden geschikt gemaakt, of
hoe, zoo niet, de noodzakelijke voorziening zou kunnen worden getroffen.
Ons daarvan kwijtende, kwamen genoemde Hoofdambtenaar en ik tot de
overtuiging, dat de inrichting van eenig gemeentegebouw tot archiefbewaar
plaats, zoodanig, dat deze voldoende waarborgen van veiligheid zou aan
bieden, zoo kostbaar zou zijn, dat geheele nieuwbouw, die toch altijd nog
veel meer waarborgen geven zou, slechts weinig duurder zou zijn, terwijl
het groote voordeel, door nieuwbouw gegevende mogelijkheid van latere
uitbreiding en dus van voorziening in de behoefte aan archiefberging ook
in de zeer verre toekomst, nooit bij bestaande gemeentegebouwen zou
kunnen worden bereikt. Ons advies strekte dan ook om in den trant van
het archiefgebouw van Rotterdam een geheel nieuwe, vrijstaande bewaar
plaats op te richten.
De keuze der plaats was niet zoo heel gemakkelijk. Er moest op
worden gerekend evenals men dat in Rotterdam deed dat het ter
rein ruimte genoeg bood om nog twee bewaarplaatsen van gelijke grootte
als de ontworpene te kunnen bouwen, opdat inderdaad de oplossing ook
een definitieve zou zijn. Een terrein in het midden der stad dicht bij de
bureaux der secretarie, was niet slechts moeilijk te vinden, maar ook om
de hooge grondprijzen onmogelijk aan te raden, vooral niet omdat tegen
dien veel hoogeren prijs de voordeelen niet opwegen zouden. Wanneer
het archiefgebouw telefonisch is aangesloten en dat is het reeds nu
vervalt alle afstandsbezwaar en is een voortdurend contact met de secretarie-
afdeelingen mogelijk, waar het zich ,ook bevindt. Wordt het advies van
den archivaris gevraagd of hem een onderzoek opgedragen, dan is daar
mede in 9 van de 10 gevallen een onderzoek, vaak een langdurig
221
onderzoek, verbonden. Het spreekt vanzelf, dat het geen bezwaar heeft,
dat de bezorging van een voltooid rapport, of zelfs van een kort advies,
verlengd wordt met den tijd noodig om van het archiefbureau naar het
stadhuis te gaan! De mogelijkheid van bezwaar is dus zóó gering, dat
zij geheel kan wegvallen. Men bedenke daarbij nog dit, dat volstrekt niet
altijd de door den archivaris te geven inlichtingen gevraagd worden van
de zijde der secretarie, maar, en dat zelfs in zeker de helft der gevallen,
door de hoofden van takken van dienst, in de eerste plaats natuurlijk door
den Directeur van Publieke Werken, terwijl omgekeerd deze het is, die
door den archivaris vaak moet worden geraadpleegd. Zoekt men dus de
plaats bij het Stadhuis, terwille van m. i. denkbeeldige afstands-
bezwaren, dan rijzen diezelfde bezwaren van een anderen kant.
Ten overvloede heb ik echter, vóór ik toen aan Uw college mijn
advies gaf tot een nieuwbouw op eenigen afstand van het Stadhuis, aan
mijne ambtgenooten te Amsterdam en Rotterdam gevraagd naar hunne
bevindingen. Beider bureaux liggen van het Stadhuis verwijderd, het
Rotterdamsche zelfs verder, dan dat voor den Haag wordt voorgesteld.
Van beiden vernam ik, dat niet de minste hinder van deze ligging werd
of wordt ondervonden. Ik heb hun gevraagd, dit nü nogmaals schriftelijk
te bevestigen. Hunne brieven voeg ik als bijlagen hierbij, evenals een
uitvoerig schrijven van den gemeentearchivaris van Utrecht, die in hetzelfde
geval verkeert. Deze wijst er bovendien op, dat dezelfde toestand bestaat
te Leiden, Zwolle, Arnhem en te Gouda en op verschillende plaatsen in
het buitenland, o. a. te Keulen, waar men, naar hij weet, tevreden is.
De eigenaardige taak van den archivaris vereischt dus volstrekt niet
de praktijk wijst dit voldoende uit dat zijn bureau is op het Stadhuis.
Eenmaal daarvan verwijderd kan het aantal minuten meer of minder toch
niet van beteekenis zijn, zoolang telefoon en tram in staat zijn deze naar
gelieven te reduceeren.
Waar dit zoo is, kwam dus de vraag ter sprake om een plaats te
vinden, die ruimte bood voor uitbreiding, tramverbinding had en niet te
ver van Rijksarchief en Kon. Bibliotheek, waarmede wèl een voortdurend
verkeer en transport van stukken en boeken noodig is, verwijderd was.
Mijne keuze viel op het terrein aan het Louise de Colignyplein. Technische
bezwaren, kans op vochtigheid enz., waren volgens den Directeur van
Publieke Werken bij soliden bouw volkomen te overwinnen. (Ook het
Rijk heeft trouwens in dat stadsgedeelte indertijd zijn archiefgebouw willen
plaatsen. Het waren niet de vocht- maar de kosten-bezwaren, die de
Tweede Kamer dit plan deed afwijzen.) Eigen terrein der Gemeente kwam
door ligging of andere redenen niet, of minder goed, in aanmerking. Wij
gaven derhalve ons advies gelijkluidend aan het door Uw college aan den
Raad voorgelegd plan. De kostenbegrooting was gemaakt in vergelijking