216 Ten aanzien van de vraag, waarom thans plotseling behoefte is ontstaan aan uitbreiding van het personeel op dit archief, kan worden medegedeeld, dat deze behoefte niet plotseling is ontstaan, doch reeds lang bestond. Reeds meermalen toch was door den Rijksarchivaris op uitbreiding van personeel aangedrongen en alleen de vrees om den post van het archief- personeel te veel te verhoogen, was oorzaak, dat niet reeds vroeger voor die uitbreiding de noodige gelden zijn uitgetrokken. Nu evenwel de notarieele protocollen naar het Rijksarchiefdepót zullen worden overgebracht, zullen de werkzaamheden niet onbelangrijk toenemen, zoodat, ook al zoude de voorgestelde opschuiving in rang van den concierge niet plaats hebben, uitbreiding van het personeel noodwendig ware. Het aanstellen van een nieuwen concierge-binder zal daarenboven nog dat voordeel hebben, dat thans iemand kan benoemd worden, die binder is van beroep, waardoor aan eene dringende behoefte kan worden voldaan. Immers in het Zeeuwsch depót zijn tal van banden, die grondige reparatie vereischen en verdienen, die de Rijksarchivaris evenwel wegens de kostbaarheid der handschriften niet ter reparatie durft geven buiten het archief en die dan onverzorgd moeten blijven, daar alleen een beroeps binder, die thans niet aan het depót verbonden is, in staat is de noodige herstellingen tot stand te brengen. Concierges bij de Rijksarchieven. Het verwonderde den ondergeteekende te zien, dat volgens enkele leden de positie van de con cierges bij de Rijksarchieven veel te wenschen overlaat. De jaarwedden toch varieeren, al naar gelang van den omvang der werkzaamheden en aantal dienstjaren, tusschen ƒ400 en ƒ800, terwijl al deze beambten op één na het genot van vrije woning, vuur en licht of vergoeding voor het gemis daarvan hebben; de eenige concierge, die noch het een noch het ander geniet, heeft een jaarwedde van 600, na een diensttijd van slechts 6 V2 jaar. Dat ten behoeve van de concierges het wenschelijk zoude zijn, het Koninklijk besluit van 22 Januari 1904, no. 35 te wijzigen, kan niet worden toegegeven. In dat besluit is in art. 7, alin. 2 de bepaling overgenomen, welke reeds voorkwam in art. 6, alin. 2 van het Koninklijk besluit van 30 December 1896, no. 45 (Nederlandsche Staatscourant van 20 Januari 1897, no. 16), inhoudende dat dit artikel niet toepasselijk is op hen, die tevens tot concierge zijn aangesteld. Deze bepaling vindt haar grond in de omstandigheid, dat bij het eene archief wèl en bij het andere geen gelegenheid bestaat voor genot van vrije woning; eene uniforme regeling zoude dan ook, naar de meening van den ondergeteekende, geen aanbe veling verdienen. 217 B. en W. van Haarlem hebben den Gemeenteraad voorgesteld, den Minister van Binnenlandsche Zaken te verzoeken, om aan de gemeente in bruikleen af te staan de notarieele archieven, dagteekenende van vóór de invoering der Fransche wetgeving. In de eerste zitting, waarin dit voorstel ter tafel kwam, werd het aangehouden, omdat men bang was voor te veel kosten; doch in de daaropvolgende, van 12 Februari 1908, werd het, na de schriftelijke toelichting van den archivaris, den heer Gonnet, goedgekeurd. In zake het beheer en de berging van de ten raadhuize berustende archieven en van de gemeente-bibliotheek is door B. en W. van VI aar dingen den 22sten Januari j.l. het voorstel aan den Raad gedaan, om „de tot het archief der gemeente behoorende oude rechterlijke archieven ter plaatsing in het Rijksarchief af te staan." Zij motiveeren dit voorstel aldus: Na uiteengezet te hebben waarom zij sinds 1895 steeds pogingen hebben aangewend om de oude rechterlijke archieven in het bezit der Gemeente te doen blijven, geven zij als hunne meening te kennen, dat het uiterst moeilijk, zoo niet onmogelijk zal zijn, om voor de thans gestelde jaarwedde een archivaris te krijgen. En, vervolgen zij dan, „waar nu die jaarwedde reeds door meerdere leden van den Raad steeds sterker aangevochten wordt, en wij ook genoodzaakt zijn te erkennen, dat de huidige toestand der Gemeentefinanciën in algemeenen zin niet alleen tot beperking van uitgaven dringt, maar zelfs tot eisch stelt om die beperking, waar eenigszins mogelijk, ook uit te strekken tot uitgaven, die op zich zelf als nuttig of gewenscht zijn te beschouwen, durven wij U thans geen voorstel te doen om aan een voor vast aan te stellen Gemeente-archivaris- bibliothecaris eene aan het gewicht zijner betrekking geëvenredigde bezol diging toe te kennen. Uithoofde dus aan de door den Minister gestelde voorwaarde niet kan worden voldaan, zullen, hoezeer wij dit moeten betreuren, de oude rechterlijke archieven naar het Rijksarchief overgebracht moeten worden. Natuurlijk zullen wij dan onderzoeken, of het mogelijk is, rechtsgeldige copieën te bekomen of te doen maken van de vroeger genoemde erfpachtsakten, waarbij de Gemeente direct belang kan hebben. Wij zouden dan verder voorloopig de zorg voor het archief en de bibliotheek willen bepalen tot het verzorgen, bewaren en onder controle houden van de stukken, registers, boeken enz. daartoe behoorende, en het bijhouden van de inventarissen en catalogi, en aan een door ons daartoe geschikt geacht persoon, onder directe leiding van den Secretaris, willen opdragen de reorganisatie van het oud-arclnef, voor zoover niet aan het Rijk afgestaan, het sorteeren van verschillende losse stukken, het samen stellen van de noodige kaartcatalogi van de bibliotheek, het maken van

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1907 | | pagina 30