160
Het Kadaster gedurende het tijdvak 18141843.
I. De totstandkoming van het kadaster.
1814—1825. Het kadaster bij het bestuur der directe belastingen
(in- en uitgaande rechten en accijnzen).
In Frankrijk werden de belastingen vroeger onderscheiden in quotes
en belastingen bij omslag (repartitie). De belastingen bij omslag waren
die, waarvan de vastgestelde bedragen departements-, arrondissements- en
gemeentelijkgewijze werden omgeslagen of verdeeld. Tot die belastingen
behoorde de grondbelasting, welke jaarlijks door de zetters (repartiteurs)
over de belastingschuldigen werd verdeeld. Zij kon echter niet zoodanig
worden geregeld, dat een ieder betaalde in evenredigheid van hetgeen hij
aan grond bezat. Daarin kon slechts worden voorzien door het heffen
der belasting in verhouding tot de oppervlakten van de gronden en hunne
zuivere jaarlijksche opbrengst. Daarvoor was het kadaster (de meting en
taxatie der perceelen) noodzakelijk.
Het kadaster werd in de Nederlanden gedeeltelijk ingevoerd bij
Keizerlijk decreet van 21 October 1811 De daartoe betrekkelijke werk
zaamheden, welke onder het toezicht van de directeurs der directe belas
tingen werden verricht, waren echter in 1813, na de herstelling onzer
onafhankelijkheid, gestaakt. Spoedig bleek dat het kadaster toch onmisbaar
was. Daarom bepaalde het Souverein besluit van 30 September 1814 2)
„Het parcellair kadaster zal in België hervat en voortgezet worden volgens
de bestaande wetten en instructiën, behoudens de modificatiën en rectifi-
catiën, welke Wij naar de omstandigheden zullen noodig oordeelen er bij
te voegen." Vervolgens werd bij art. 7 der wet van 11 Februari 1816
(Stbl. no. 14), tot regeling der middelen om de staatsuitgaven van het
jaar 1816 te bestrijden, gezegd: „Ten einde tot eene meer evenredige
en met de reëele belastbare waarde der vaste eigendommen meer overeen
komende bepaling der grondbelasting te geraken, zullen in alle de gedeelten
van het Rijk (dus ook in de noordelijke Nederlanden) de werkzaamheden
van het kadaster ten spoedigste worden voortgezet." Bij dat besluit werd
overwogen, „dat een parcellair kadaster op goede grondbeginselen steunende
en met zorg en nauwkeurigheid uitgevoerd, alleen de middelen aanbiedt,
om de ontelbare gebreken, welke in de repartitiën van de grondbelasting
plaats hebben, weg te nemendat het kadaster door deszelfs gevolgen
de proportioneele gelijkheid van de repartitie van de grondbelasting vol
komen vestigt; dat hetzelve op eene billijke wijze het zuiver inkomen van
alle vaste goederen en door derzelver vereeniging de zuivere grondinkom-
Bull. d. lois no. 397/7340.
2) Journal officiel du gouvernement de la Belgique, III, 198.
161
sten van den Staat vaststelt en dat hetzelve eindelijk, op eene gelijkvormige
en voor alle contribuabelen geëvenredigde wijze, de nauwkeurige proportie
bepaalt, waarin de belasting, volgens de wet, ten opzichte van het zuiver
belastbaar revenu moet staan."
Daarna werd in art. 1 van het Koninklijk besluit van 16 Mei 1816
no. 16 gezegd: „De werkzaamheden van het perceelsche-wijze cadaster,
(die) in de noordelijke provinciën van Ons Rijk met den jare 1814 zijn
gestaakt geworden, zullen hervat, en, evenals in de zuidelijke provinciën,
met den meesten spoed voortgezet worden, en zulks onder de onmiddellijke
orders van Onzen Minister van Financiën," aan wien de Administrateur
P. A. Ossewaerde en de Hoofd-inspecteur J. Knabiaan werden toegevoegd.
De wetten en instructiën op het kadaster, die in de zuidelijke pro
vinciën van kracht waren, werden bij Koninklijk besluit van 5 Februari
1818 no. 60 (Stbl. 1821, no. 15) ook voor de noordelijke provinciën
toepasselijk verklaard. Daarbij werden tevens eenige voorschriften gegeven
omtrent de grensopneming en grensbepaling der gemeenten. Eenige bepa
lingen betreffende de taxatie van het zuiver belastbaar inkomen der onge
bouwde eigendommen voor het kadaster, werden bij Koninklijk besluit
van 7 Juni 1819 la. S2 uitgevaardigd, tot toelichting waarvan omtrent de
berekening der polderlasten eenige inlichtingen werden gegeven bij Koninklijk
besluit van 24 Mei 1822 no. 157.
Het kadaster was, zooals reeds gezegd is, eene nauwkeurige opneming
van den grond door meting van de perceelen en de bepaling van hunne
zuivere opbrengst door taxatie. Om daartoe te geraken moest elk perceel
wiskunstig gemeten, in plan (kaart) geteekend en voor de uitgebreidheid
berekend worden. Alle gemeten perceelen moesten naar hunnen aard en
volgens hunne productieve krachten in klassen verdeeld worden. Daarna
moest het zuiver inkomen over een bepaald jaar van elk perceel
geschat worden, d. w. z. men moest berekenen wat de eigenaar ontving,
indien van de bruto-opbrengst de kosten van bebouwing en lasten werden
afgetrokken. Uit deze bewerking ontstonden de aanwijzende tafels
(feitelijk perceelsregisters) 2). Vervolgens moesten de perceelen van iederen
eigenaar op diens naam verzameld worden. De verzamelingen, van eene
geheele gemeente bij elkander gevoegd, vormden de leggers (feitelijk
bezit-registers) 3). De leggers, bijeenverzameld, gaven de oppervlakte der
provincie aan.
Lutt. Chron. verz.
l) De a a n w ij z e n d e tafel bevat in volgende der sectiën en nummers
eene opgaaf, perceelsgewijze ingericht, van de eigenaars en hen, die zakelijke rechten
bezitten, de soort van bebouwing, de oppervlakten der perceelen, de klassen, waarin
zij zijn verdeeld, en hunne belastbare (zuivere) opbrengst.
J) De p e r c e e 1 s g e w ij z e (ingerichte) legger beval ongeveer dezelfde
opgaven als de aanwijzende tafels, maar zoodanig gerangschikt, dat de eigendommen
van denzelfden persoon onder één hoofd zijn gebracht. Aan het hoofd van elk blad
is de naam van den eigenaar vermeld, terwijl de bladen zijn gerangschikt in
alphabetische volgorde van de namen, die aan de hoofden zijn vermeld.