212
der rechtbank te Winschoten, d.d. 31 Januari 1906, waarin werd beslist, dat
het zoogenaamde „recht van de huurcerter" (van den stadsmeier in de Gro
ninger Veenkoloniën) niet was een zakelijk maar een persoonlijk recht. Met
dit vonnis stemde geheel in de rentmeester der stadsvenen, Mr. I. B. Cohen,
blijkens een opstel van zijne hand in het Tijdschrift voor Privaatrecht enz.,
getiteldHet recht van de Huurcerter volgens de jongste jurisprudentie.
Verder besliste de rechtbank van Winschoten, eveneens in 1906, dat „het
recht van de huurcerter" niet vatbaar was voor hypotheek. Deze tweede uit
spraak van de rechtbank en het opstel van Mr. Cohen bewogen den heer
De Blécourt, die het recht des stadsmeiers als zakelijk meende te moeten
opvatten, om zijn onderzoek voort te zetten, waarvan het resultaat in dit
lijvig boekwerk wordt medegedeeld. Het bevat na een voorrede, waarin
een korte verantwoording over de indeeling en schikking van de verwerkte
stof wordt gegeven, in dertien hoofdstukken en een naschrift de wording
der Groninger Veenkoloniën en het ontstaan en de geschiedenis van het
stadsmeierrecht, terwijl in een vijftal belangrijke bijlagen een chronologische
lijst van resolutiën enz. betreffende den aanleg der Groninger Veenkoloniën
wordt gegeven met een aantal contracten en een staat van vergelijking
tusschen de conditiën van verhuring. Aan het slot deelt de auteur nog
het een en ander mede over den eigendom der stad Groningen van de
venen, die eerst door eenige Utrechtsche heeren gepacht waren.
Zooals men weet, heeft Mr. De Blécourt in dit werk tevens de
alarmklok geluid over de Groningsche archieftoestanden. Nu daarvan en
van den nagalm reeds in de Kleinere b ij d r a g e n en in de
Berichten een uitvoerig verslag is gegeven, kunnen wij hier volstaan
met een verwijzing naar de betreffende bladzijden 45 vlg., 153 vlg. en 225.
J. C. Beth. De Departementen van Algemeen bestuur gedurende
het tijdvak 17981907. Groningen, Erven B. van der Kamp. 1908.
Toen bij Kon. besluit van 16 Januari 1904, no. 30, de overbrenging
naar het Algemeen Rijksarchief van de archieven der vóór 1831 opgeheven
Departementen van Algemeen bestuur en van de archieven tot 1831 van
de in dat jaar bestaan hebbende Departementen van Algemeen bestuur
geregeld was, werd het wenschelijk geacht de organisaties dier Departe
menten te beschrijven. Zooals men weet, heeft de heer Beth, adjunct
commies bij het Algemeen Rijksarchief, in een aantal artikelen, ge
plaatst in ons tijdschrift Jaargang XIII en XIV, aan dien wensch gehoor
gegeven. Voor de volledigheid breidde hij daarbij het te behandelen
tijdvak uit van 1798—1907; „omdat door de na 1831 tot stand gekomen
wijzigingen vele bescheiden niet meer aanwezig zijn in het archief van
het Departement, waar zij in 1831 te huis behoorden". Thans heeft de
auteur deze reeks artikelen in een boekdeel verzameld en daaraan een
213
beknopt alphabetisch zaakregister toegevoegd, waardoor ook buiten den
kring van archivarissen van zijnen arbeid profijt getrokken kan worden.
Hetgeen, naar wij hopen, in ruime mate geschieden zal.
Rivista delle Biblioteche e deoli Archivi, diretto dal Dott. Guido
Biaoi. 1907 no. 1 12. Firenze, L. S. Olschki.
Dit tijdschrift, dat voor verreweg het grootste gedeelte aan het bibliotheek
wezen gewijd is, terwijl de archiefzaken meestal in de korte „Notizie"
worden ondergebracht, drukt eenige financieele stukken af, die behoord
hebben tot het archief van de commerciecompagnie van Piero en Giovanni
di Cosimo di Medici te Milaan in het jaar 1459. De uitgever Dr. Curzio
Mazzi verhaalt in de inleiding, hoe juist van deze stukken, die de geschiedenis
van de Medici als bankiers zouden kunnen ophelderen, vele door den tijd
vernield zijn, andere door de menschen verstrooid en nog andere verborgen
liggen tusschen de tallooze series van brieven der Mediceërs. De thans
gepubliceerde stukken berusten in het Rijksarchief te Florence en bestaan
uit kasboeken, rekeningboeken van edelgesteenten, lakens enz. uit de
15de eeuw en een lijst van kleeren, die betrekking heeft op de confiscatie
van de goederen der Medici in 1497.
Francesco Pizzi geeft een ontwerp van een algemeenen catalogus van
openbare bibliotheken. Op pag. 76 vlg. wordt het verslag afgedrukt van
de beraadslagingen in den senaat over bibliotheken, waarbij door de voor
standers van uitbreiding van het bibliotheekwezen vooral op het schitterende
voorbeeld van Amerika werd gewezen. Hierbij sluit zich aan een uit
stekend artikel van den redacteur Guido Biaoi over bibliotheken en hare
meest dringende behoeften, terwijl daarop volgt een kroniek betreffende
de Italiaansche bibliotheken.
De heer Piero Barbèra hield den 17 Mei 1907 een lezing over „Het
boek in Italië" in het Boekmuseum te Brussel, die thans hier in het origi
neel (Fransch) wordt afgedrukt, terwijl Luioi Gabbrielli een beschrijving
geeft van de gemeentebibliotheek te Grenoble en Giuseppe Graziano in
een kort maar krachtig artikel zijne wenschen kenbaar maakt betreffende
hygiënische maatregelen in boekverzamelingen te nemen.
In de Notizie wordt o.a. op blz. 16 de aandacht gevestigd op het
thans voltooide werk van Demetrio Marzi „De kanselarij in de Floren-
tijnsche republiek", een uitgewerkte bekroonde prijsvraag. Hetzelfde artikel
wordt nog eens afgedrukt in de tweede aflevering op blz. 63. Daar wordt
ook gewezen op den inventaris, dien Prof. Riccardo Gottheil thans ver
vaardigd heeft van het archief der Israëlietische gemeente te Florence, dat
opklimt tot het midden der 14de eeuw en belangrijke, goed bewaarde
stukken bevat over de geschiedenis der Israëlieten te Florence, Livorno
en Pisa. Aangekondigd worden op blz. 95 het werk van Giorgio