200 Juist deze uitvoerigheid, waaruit blijkt, hoe de schrijver alle stukken aan een nauwkeurig onderzoek heeft onderworpen, maakt het zoo waar schijnlijk, dat zonder eenige moeite antwoord had kunnen gegeven worden op de enkele vraagteekens, die ik meende hier en daar te moeten zetten en die, naar ik hoop, alleen zullen beschouwd worden als een bewijs, dat het mij bij de lezing van het hier aangekondigde werk niet aan de noodige aandacht en belangstelling heeft ontbroken. H. C. H. MOQUETTE. Lodewijk van Velthems voortzetting van den Spiegel Historiael (12481316), opnieuw uitgegeven door Herman van der Linden en Willem de Vreese. Eerste deel. Académie Royale de Belgique. Commission d'histoire. Bruxelles, Kiessling et Cie. 1906. 486 bl. Op Jacob van Maerlants Spiegel Historiael heeft Lodewijk van Velthem, een adellijk priester uit Brabant, die in 1304 de priesterwijding ontving, een vervolg geschreven, dat de jaren 1248—1316 omvat. Tot nog toe bezaten wij van deze rijmkroniek slechts de uitgave van Isaac le Long, in 1717 te Amsterdam verschenen. Jonckbloet heeft't derde der 8 boeken in 1840 nog eens gepubliceerd, waarbij hij tot het handschrift terugging en er uitvoerige aanteekeningen aan toevoegde. De toestand der over levering is, wat 't geheele werk betreft, hoogst eenvoudigafgezien van onbelangrijke fragmenten, bestaat er slechts één enkel handschrift, dat op de Leidsche universiteitsbibliotheek bewaard wordt. Hierop berust dan ook de nieuwe uitgave, die door de Belgische commission d'histoire werd ondernomen en waarvan nu het eerste deel verschenen is. Een onderzoek naar Van Velthems verhouding tot zijn bronnen, indertijd reeds door Ottokar Lorenz (Deutschlands Geschichtsquellen II 313) geeischt, werd door een der beide uitgevers, Van der Linden, voor deze uitgave ondernomenzijne resultaten worden ons voorloopig, in den vorm van korte aanteekeningen, medegedeeld. De inleiding, die nog volgen moet, zal ons wel uitvoeriger inlichtingen verschaffen. Doch nu reeds blijkt, dat de tot nu toe verschenen beide eerste boeken der kroniek voor den geschiedvorscher weinig materiaal opleveren. Dat aan fabelachtige verhalen en stichtelijke bespiegelingen een breede plaats is ingeruimd, behoeft nog geen verwondering teweeg te brengen. Tot de eerste soort behooren de wonder verhalen van Albertus Magnus (1, 1670 vlg.), waarvan er een, hett oover- achtige onthaal van Koning Willem in Keulen (1740 vlg.) ook bij Beka gevonden wordt, (vgl. Hintze, Das Königtum Wilhelms von Holland, bl. 28), verder in 't tweede boek (10721636, 18952114) het uitvoerige bericht aangaande de feestelijkheden, die in 1254 naar aanleiding van het huwelijk van Koning Eduard I van Engeland met Eleonora van Castilië zouden 201 plaats gehad hebben. Stichtelijke strekking hebben de aan 't eind van het eerste boek (41384289) gegeven exerpten uit Albertus Magnus' tractaat De eucharistia, waarbij echter, zooals uit de aanteekeningen blijkt, de inhoud gedeeltelijk verward weergegeven en verkeerd begrepen is. Wat 't zuiver historische betreft, dadelijk aan 't begin bevindt zich (I, 191 1338) een uittreksel uit Vincentius van Beauvaisnog grootere stukken (I, 2824 3543 en II, 32203976) zijn aan de kroniek van Jan van Heelu ontleend. Er blijven dus slechts de volgende historische gedeelten over, wier bronnen niet onmiddellijk zijn aan te geven 1, 2024 73, 2550—2817, 3544—4015; II, 1 1071, 1637—1792, 2499—3219. Hoe twijfelachtig de historische waarde hiervan is, bewijst hetgeen van Pierre de la Broce, den gunsteling van Filips III van Frankrijk, ver teld wordt (II, 2963—3140), „daer men af seide, dat verstaet, Dat hi met des coninc wive Hadde te doen alse man met wive"Velthem kan er zich niet van onthouden dit praatje, al is het met reserves, te vertellen, 't Overige loopt uit op een verheerlijking van den hertog van Brabant, den broeder der koningindeze snelt naar Parijs en brengt de onschuld van haar, die op raad van Pierre in de gevangenis geworpen en tot den vuurdood veroordeeld was, aan 't licht. Waar is hiervan alleen, dat hertog Jan, destijds 24 jaar oud, in 1278 te Parijs vertoefde en bij de terechtstelling van Pierre tegenwoordig was. Als leider der Brabantsche partij, die naar Pierre's val streefde, verschijnt in de beste bronnen, waarop de voor stelling van Langlois (Le règne de Philippe III le Hardi. Paris 1887, blz. 13 vlg.) gebaseerd is, niet de hertog, maar de Tempelier Arnoud van Wesemale. (Vgl. over hem Wauters in Mémoires couronnés de l'académie royale, collection in 8°. XIII (1865) blz. 44 vlg. en 57.) Raadselachtig blijft de vermelding van een oorlog (II, 357915) tusschen den markgraaf van Brandenburg en den hertog van Oostenrijk, in 't tweede regeeringsjaar van Koning Richard, dus in 1258. De aan leiding zou een tournooi tusschen de zonen van beide vorsten geweest zijn. De markgraaf roept de hulp van den hertog van Saksen inde hertog van Oostenrijk wordt gevangen genomen en moet zich tot de betaling van 30000 pond verplichten. De vrede duurde nog menig jaarwant hij „namaels verneud werd mede Met huwelike die men daer dede" (615 vlg.). Om zich te wreken neemt de hertog van Oostenrijk een Saksisch jongeling van edelen bloede gevangen, die „was varen spelen in Oestrike". De hertog van Saksen richt zich tot koning Richard en den markgraaf om hulp, die echter alleen zijn bemiddeling aanbiedt, daar „mijn sone van Oesseninc Des hertogen dochter heeft te wive Ende een kint oec van haren live." Door bemiddeling van den koning, die „quam daer over die side Gereden met een deel siere liede", en van den mark graaf komt dan ook de verzoening tot stand. De hertog van Oostenrijk,

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1907 | | pagina 22