188 de geschiedenis der Rotterdamsche Weeskamer in menig punt overeenstemt met die van hare iets oudere zuster in Amsterdam. Wat betreft de lotgevallen van beider archieven schijnt dat van Rotterdam gelukkiger gevaren dan dat van Amsterdam. A. mist zijn oudste weesboek, dat misschien ook wel bij den Stadhuisbrand van 1652, gelijk met zoo vele andere archivalia, te Ioor ging. Rotterdam heeft zijn oudste weesboeken behouden, al zijn ze in treurigen staat geraakt en bleken vele hunner bladen verzeild in een genealogische verzameling, nog wel liefst door een vroegeren archivaris aangelegd. Maar uit dezen Inven taris blijkt overigens, dat het aantal vast te stellen lacunes kleiner is dan die in Amsterdam's weeskamer-archief, al is in R. ook niet alles bewaard gebleven van de registers, althans van die, welke in de inventarissen van 1780 en 1834 nog worden vermeld. Alleen wat de verzameling van de boedelpapieren betreft, schijnt Rotterdam belangrijk meer en wel onder de oudste stukken te hebben verloren. Omtrent de behandeling van dit deel zou ik mij de volgende opmerking willen veroorloven. Zooals mej. Dr. Moquette terecht opmerkt, zijn de boedelpapieren niet van groot belang voor de geschiedenis en den werkkring der Wees kamers; hun beteekenis is daarentegen allerbelangrijkst voor de kennis van personalia, afstamming en maatschappelijk leven. Intusschen, zou ik hier willen vragen, zijn de meeste dezer papieren eigenlijk wel intrensiek een deel van het Weeskamer-archief? Immers, het wil mij voorkomen dat, voor zoover ze familiepapieren, en zóó zijn de meeste, betreffen, de afgifte uit den aard slechts strekte tot de kennis en het documented bewijs betrek kelijk het geldelijk vermogen, dat onder beheer van Weesmeesteren werd gesteld. Met de afdoening van dit beheer waren deze familiepapieren dus ook weer bestemd om te worden teruggegeven aan den rechthebbende, tenzij misschien Weesmeesteren in bijzondere gevallen het achterhouden van enkele of meerdere stukken mochten wenschelijk achten. Voor de meeste gevallen echter laat zich gemakkelijk begrijpen, dat de belang hebbende ze terug kon krijgen, doch dat deze, tevreden met de uit- keering van de geldelijke zaken, de ontvangst van zijn papieren in den steek liet. Is deze meening juist, dan zijn die boedelpapieren, voor een belangrijk deel althans, meer als een toevallig aanhangsel te beschouwen achtergebleven in het archief, maar, als zijnde nimmer bestemd om voor goed onder Weesmeesteren te blijven, ook nimmer een deel geworden van het archief van de Kamer. Zonder nu in het minst te willen te kort doen aan de groote waardeering, die de omvangrijke arbeid verdient, die misschien wel de meest moeitevolle van den ganschen Inventaris aan de regeling van deze verzameling is ten koste gelegd, had die arbeid een nog veel belangrijker resultaat gehad, zoo de hier betreffende naamlijst niet ware beperkt tot het vermelden van die namen 189 alleen, waarop de beheerde boedels betrekking hebben, maar als deze lijst ook had opgenomen de namen van alle personen, ten aanzien van wien elk stuk in eenig dossier werd geproduceerd. Dan voorzeker zou die lijst enorm zijn uitgebreid, doch dan zou ook het eigenlijk belang van deze papieren, immers van zooveel beteekenis voor de kennis van perso nalia, afstamming en daarmee betrekkelijk sociale kennis, eerst tot zijn volle recht zijn gekomen. Nu is dit belang niet verder behartigd dan voorzoover de namenlijst alleen die personen geeft, van wie de dossiers afkomstig zijn, als bijlagen of munimenten van de Weesboeken. Op het Amsterdamsch archief danken wij aan den heer Joh. E. Elias zulk een uitgebreiden naamklapper, zelfs met vermelding van den aard der betrek kelijke acte, over een getal van bijna 400 dossiers en de ondervinding heeft geleerd, welke belangrijke diensten voor allerlei nasporing dit werk reeds heeft verschaft. Mag na deze opmerking nu nog worden verwezen naar pag. XXIV van de Inleiding? Aldaar wordt vermeld het Kon. besluit van 5 Maart 1859, waarbij de plaatselijke commissien van liquidatie der Weeskamers werden ontbonden. Is dit juist, of moet dit jaartal 1852 zijn? En dan: dikwijls treft in den Inventaris de mededeeling van omslagen en nog veel- vuldiger die van pakken. Dit laatste woord vooral geeft te denken. Moet pakken hier in den gewonen zin worden genomen, dan zou ik aarzelen dezen vorm van bewaren goed te noemen, als men in 't oog houdt, dat het behoud van archivalia, behalve de zekerste bergplaats, ook hygiënische voorwaarden stelt wat den vorm betreft hunner onderlinge vereeniging. Men kan een pak om de curiositeit laten zooals het geworden is en het archief heeft bereikt, en op no. 1493 wordt dan ook van zoo'n geval melding gemaaktdoch anders lijkt mij de vereeniging in porte feuilles of nog liever in doozen verre de voorkeur te verdienen boven de onder een touw saamgetrokken verzameling, die men dan toch zoo gewoonlijk een pak noemt. Ik vertrouw, dat zoowel ieder met ons vak bekend of daarin werkzaam, alsook ieder ander, die het archief van de Weeskamer te Rotterdam voortaan heeft te raadplegen, met mij zal instemmen, dat deze inventaris een voor treffelijk stuk werk is, een model dat in andere steden, waar men nog niet gereed is met de regeling van dit archief, van veel nut kan en zal zijn. En zoo dikwijls dit zal blijken, zal men aan dezen inventaris den welverdienden lof niet onthouden. Boven is er reeds op gewezen, dat deze publicatie in meerdere opzichten een belangrijke en heuchelijke ge beurtenis mag heeten. Wij wenschen onzen Rotterdamschen ambtgenoot er geluk mede. Maar te meer verdient dit zoo welgeslaagde werk van zijn adjunct waardeerende aandacht, omdat daarmee het eerste meer

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1907 | | pagina 16