186 De bewijskracht van het zegel. In het archief der Doops gezinde gemeente te Rotterdam bevindt zich bij de afgeloste schuld- en rentebrieven de grosse van een rentebrief van 5 Juli 1550, waarbij, ten overstaan van de schepenen Doe Arentszoon van Bolgersteyn en Gerrit Dirckszoon van der Meulen, Neel Philips erkent schuldig te zijn aan Maritgen Arent Ghijsbrechtszoons weduwe of den houder van den brief een jaarlijksche rente van 22 '/2 stuiver onder verband van haar huis en erf in de Lombardstraat. Bij het passeeren der akte was deze grosse, onderteekend door den secretaris Jan Adriaenszoon (Van der Goude), natuurlijk aan de belang hebbende afgegeven; doch tevens werd de minuut ingeschreven in het Renteboek van schepenen (I fol. 61 verso) en daarbij aangeteekend, voor welke schepenen de akte verleden en door welken burgemeester de com- parante beëedigd was. („geeedt by Besemer, present Doe ende Meulen.") Vijfentwintig jaar later was genoemd huis overgegaan in handen van Jan Janszoon Cuper, die dus ook het betalen van de daarop gevestigde rente te zijnen laste kreeg. Maar de rentebrief zelf had ondertusschen zijn zegels verloren en daarom oordeelde de eigenaar het geraden, Cuper nog eens uitdrukkelijk de verplichting tot het betalen der rente te doen erkennen. Hetgeen geschiedde bij de volgende akte, waarvan de grosse aan den zegelloozen rentebrief getransfigeerd werd. „Wij Henrick van Neck Laurenszoon ende Cornelis Pieterszoon Vroesen, schepenen der stede van Rotterdam, oorconden, dat voor ons gecomen ende gecompareert es geweest Jan Janszoon Cuper ende bekende,i dat de rente van twee ende twintich stuvers ende een halffve sjaers, geroert in den brieffve daer dese letteren getransfixeert zijn, staende zijn opt huys ende erff van wylen Neel Philips, ende nyetjegenstaende de voorscreven brieffve by on gevalle zeghelloes es geworden, nochtans dat hij als possesseur van dien de voorscreven rente es schuldig ende moet betalen up alsulcke jare als deselve brieffve vermeit ende inne- hout. Tot dien einde, zoe veele des noot zy, de voerscreven brieff bij desen confirmerende, alles zonder arch ofte list. Torconde van desen hebben wij schepenen voornoemt elcx onsen zegele hieronder aengehanghen ende deurgesteecken up ten Xllllen dach Julii anno XVc vijff ende tzeventich." In de minuutakte (Renteboek II fol. 189) kwamen eerst de woorden „nyetjegenstaende de voorscreven brieffve bij ongevalle zeghelloes es geworden, nochtans" niet voordoch daar zij juist de reden voor het ontstaan der akte inhielden en dus moeilijk gemist konden worden, zijn zij op de marge bijgevoegd en in de grosse opgenomen. Of deze schulderkenning voor het recht van den eigenaar van den Alleen het zegel van Van Neck is nog aanwezig. 187 rentebrief beslist noodig was, wordt in de akte zelf in het midden gelaten maar wel blijkt er duidelijk uit, welke groote waarde men in dien tijd nog aan het behoud der zegels hechtte, niettegenstaande in dit geval niet alleen de zegellooze grosse overigens in uitstekenden staat verkeerde en voorzien was van de handteekening van een der beide secretarissen, maar bovendien de minuutakte zelf bij schepenen berustte en dus te allen tijde geproduceerd kon worden. Boekbespreking. Het archief van de Weeskamer te Rotterdam, door Dr. H. C. H. Moquette, adj.-archivaris, met een voorbericht van Dr. E. Wiersum, archivaris der gemeente. Rotterdam 1907. Het einde van het afgeloopen jaar bracht ons den inventaris van het archief van de Weeskamer te Rotterdam en deze publicatie mag in meer dan één opzicht een belangrijke gebeurtenis worden genoemd. Zij opent een reeks andere, waarvoor de Raad der stad op advies van de Archiefcommissie een post op de begrooting heeft gesteld. Zij is de eerste inventaris, die sedert 1767 van het Rotterdamsch archief het licht ziet. Dat met dien van de Weeskamer werd aangevangen en niet van eenig deel van het centraal archief van de stedelijke regeering, vindt zijn reden in de vroegere methode van regelen van dit archief, waarnaar alle losse stukken over tal van allerlei onderwerpen verdeeld zijn geworden. Deze methode kan van eenig nut zijn op het bureau van den ambtenaar van den loopenden dienst ten Raadhuize, doch zij is ten eenemale strijdig met het beginsel van wetenschappelijke en ook praktische archiefregeling, waarnaar alle stukken hun plaats moeten vinden in het archief van dien bestuurstak, waaruit ze zijn voortgekomen of waaraan ze zijn gericht ge worden. Deze oude regeling op te heffen en daarvoor naar het nieuwe beginsel de ordening te treffen is uit den aard een werk van langen duur, dat veel zorg vereischt, alvorens de eigenlijke beschrijving der stukken kan geschieden. Ook op het Amsterdamsch archief bestond (en bestaat nog voor een deel) dezelfde toestand, zooals uit het 2de deel van den Inventaris van Dr. Scheltema geheel, en ook uit het 3de deel partieel voldoende blijkt. Mej. Dr. Moquette, adj.-archivaris, die dezen inventaris heeft samen gesteld, laat daaraan voorafgaan een inleiding, waarin wij een zeer helder en zakelijk overzicht vinden van de wording der Weeskamer tot een college van vrij zelfstandig magistrale autoriteit, van de ontwikkeling harer werkkring en van haar verval en opheffing. Uit een en ander blijkt, hoe

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1907 | | pagina 15