180
noemde hij (de klerk van den raad der stad Utrecht) denzelfden dag
in de hoofden van twee opvolgende raadsbesluiten„Manendach na Valen-
tini" en „op sinte Peters avondt ad cathedram". Men leze ook hetgeen
de aangehaalde noot verder bevat omtrent de dateeringen in 's raads
dagelijksch boek te Utrecht, om zich te overtuigen, dat van regelmaat in
die materie geen sprake kan zijn.
Een ander voorbeeld ontleen ik aan de pas verschenen Regesten-
lijst van Rotterdam en S c h i eland. Daarin worden onder de
nrs. 219 en 220 twee akten van bisschop Gwij van Utrecht beschreven,
beiden handelende over het geschil aangaande het patronaatrecht der kerk
van Schiedam, de eene gedateerd van 1314 „in crastino Divisionis aposto-
lorum", de andere van hetzelfde jaar „feria tertia post beate Margarete
virginis". Beide dateeringen, hoezeer verschillend uitgedrukt, moeten her
leid worden tot 16 Juli. Ik zie er dan ook hoegenaamd geen bezwaar in,
dat de Dordtsche schepenklerk 1288 Maart 7 heeft omschreven de eene
maal als Zondag na ingaande Maart, de andere als Halfvasten
Daarentegen heb ik wel bezwaar tegen de veronderstelling, dat de
magistraat van Dordt den Paaschstijl zou hebben gevolgd in een tijd, toen
die nog niet uitsluitend in gebruik was bij de grafelijke kanselarij, aan
welke de stad hem later zal hebben ontleend. Middelburg, zooveel dichter
gelegen bij en zooveel nauwer verbonden met Vlaanderen, van waar de
Paaschstijl ons land is binnengedrongen, volgde in 1328 dien stijl nog
niet2). Het schijnt mij daarom onaannemelijk, dat hij te Dordrecht reeds
in 1289 in gebruik was, en het argument, dat de heer Van Dalen aan de
beide oorkonden nrs. 3 en 4 heeft meenen te kunnen ontleenen, zal mij
op grond van het bovenstaande daartoe zeker niet kunnen bewegen 3).
R. FRU1N.
De toegankelijkheid der oude kerkelijke registers
te Amsterdam.
In het laatste nummer van het Archievenblad komt een artikel voor
van den heer mr. W. R. Veder (De Doop-, Trouw- en Begraafregisters
op het Archief te Amsterdam), waarin deze niet alleen de Amsterdamsche
verordening verdedigt, die voor het raadplegen der oude kerkelijke registers
eene hooge retributie vordert, maar bovendien meer in het bijzonder het
betoog tracht te leveren van de wenschelijkheid om de bestaande praktijk
Bovendien is de mogelijkheid geenszins uitgesloten, dat de twee akten door
partijen opgesteld en alleen door de Dordtsche schepenen bezegeld zijn.
a) Archievenblad XV, blz. 91.
3) Wat de heer Van Dalen in de tweede plaats aanvoert uit de stadsreke
ningen, kan, gelijk hij zelf erkent, lang niet als beslissend argument gelden; ik zal
het daarom niet bespreken.
181
te handhaven, volgens welke die kerkelijke registers alleen kunnen worden
ingezien door de archief- of secretarieambtenaren, maar niet ter beschikking
worden gesteld van de bezoekers, ook al zijn zij volkomen in staat het
oude schrift te lezen. Ik zou niet gaarne willen, dat de leden van den
Amsterdamschen gemeenteraad en het publiek in het algemeen den indruk
kregen, dat de opvatting, die de heer Veder van de taak van het gemeente
archief heeft, de in de kringen der archivarissen algemeen geldende is,
en ik weet geen beter middel om dat gevaar te keeren, dan door openlijk
in ons vakblad uit te spreken, dat ik het met den heer Veder heelemaal
niet eens ben, en dat oordeel te motiveeren.
De argumenten, waarmede de heer Veder de aan het gemeentearchief
te Amsterdam bestaande toestanden tracht te verdedigen, komen mij toch
in geenen deele steekhoudend voor. Het eerste argument, dat de archivaris
aanvoert, komt hierop neer. In de door den gemeenteraad vastgestelde
verordening op de heffing van leges- en expeditiegelden is wel bepaald,
dat voor elke nasporing in de oude kerkelijke registers voor elk jaar,
waarover het onderzoek wordt verlangd, 3 moet worden betaaldmaar
burgemeester en wethouders hebben op verzoek van den archivaris alle
onderzoek voor een wetenschappelijk doel in deze registers buiten de
verordening gesteld. De eerste vraag, die daarbij rijst, is dezehebben
burgemeester en wethouders de bevoegdheid om eene door den raad
vastgestelde verordening voor zekere gevallen buiten werking te stellen?
En de tweede: behoort het recht van wetenschappelijke onderzoekers om
ook uit deze registers kosteloos gegevens te putten niet door de verorde
ning zelve gewaarborgd te worden, in plaats van afhankelijk te zijn van
het inzicht van burgemeester en wethouders, voorgelicht door den archi
varis? M. i. behoort de eerste vraag met neen de tweede met ja
beantwoord te worden.
Maar nu de onderzoekers met een ander dan een wetenschappelijk
doel. De heer Veder heeft een gemakkelijk middel gevonden om hunne
klachten van de baan te schuiven. Hij weet, dat de genealogen in de
kringen der archivarissen juist niet gunstig staan aangeschreven, en nu
noemt hij al degenen, die niet met een wetenschappelijk doel nasporingen
in het gemeentearchief willen verrichten, „kortheidshalve" genealogen.
Maar omdat hij ze zoo noemt, zijn ze dat nog niet. Personen, die ten
bewijze van eenig recht nasporingen in een archief wenschen te doen en
daarvoor de oude kerkelijke registers hebben te raadplegen, zijn geene
genealogen in den gewonen zin van het woord. Zij worden er ten minste
in den regel niet onder verstaan, en tegen hen zijn allerminst de argu-
In de, zoo ik meen, nog geldende verordening van 26 April 1899 (no. 81)
kan ik althans geene bepaling vinden, waaraan burgemeesters en wethouders de
bevoegdheid, die zij zich volgens den archivaris toekennen, zouden kunnen ontleenen.