94
deed, een met roem bekend student van Leuven, ongetwijfeld bij het Bel
gische gezantschap in den Haag op hoogst bevredigende wijze geïntrodu
ceerd (thans is hij gepromoveerd in de rechten en in de geschiedenis, en
hoogleeraar der aan de Leuvensche hoogeschool verbonden „Ecole des
Sciences politiques"). Hij stelt zich ten doel, een eersterangs-werk over het
onderwerp: „Willem I en de Katholieke Kerk" te schrijven, en zoekt
daarvoor de beste bronnen op, heinde en ver. De archieven van het
aartsbisdom Mechelen, die van het Vaticaan, hebben voor hem geen ge
heimen. Welke figuur maakt nu, hem afwijzende, de erfgename der
„verlichte" regeering des Konings?
Het was haar voorzeker niet bekend, dat te Londen (Britsch Museum)
de copie voorkomt van de gezamenlijke bescheiden uit haar eigen archief
van Buitenlandsche Zaken, op de onderhandeling met Rome over het Con
cordaat van 1827 betrekking hebbende. Deze copie (vijf folio deelen)
werd vervaardigd door een toenmalig ambtenaar De Jonghe, die haar in
1830 naar België medenam en uit wiens boedel zij naar Londen werd
verkocht, waar zij in 1892 (in opdracht van het Rijk!) werd beschreven door
Dr. Brugmans Ook de heer Terlinden vond ze gelukkig, en heeft dus
toch het voornaamste kunnen gebruiken van wat wij hem onthielden.
Het effect van het gesloten houden van het archief der Directie van
den Katholieken Eeredienst werd voor een goed deel te niet gedaan
doordat het archief van het aartsbisdom Mechelen voor hem openstond,
het archief m. a. w. van den voornaamsten correspondent der Directie,
Mgr. de Méan, waar de origineele missiven van den directeur-generaal
Goubau aan den aartsbisschop, en de minuten van diens antwoorden,
worden aangetroffen. Andere gewichtige stukken van Nederlandsche zijde,
in de gesloten archieven voorkomende, kon de heer Terlinden in copie
aantreffen in het archief van Van Maanen, door het Rijk zelf aangekocht,
geïnventariseerd en (na publicatie van den inventaris van Rijkswege)
opengesteld 2).
Blijkt uit dit een en ander niet voor de zooveelste maal, dat het ge
heim houden van het aandeel eener bepaalde regeering aan gewichtige
gebeurtenissen uit het tijdvak van 1813'30 (en men mag het gerust reeds
verder trekken), in onzen tijd van levendig verkeer en toenemende open
stelling van archieven niet meer in de macht ligt van die regeering zelve,
en allerminst van enkele harer departementen? Het Rijk zelf verijdelt door
een zijner organen de geheimhouding, die het andere meent te hand-
Zie diens Verslag, blz. 382.
2) De heer Terlinden gebruikte het archief-Vaii Maanen niet, doch stelde
zich tevreden met de gewichtigste stukken, door den heer Albers reeds daaruit af
gedrukt. Voor de zaak, waar het hier om gaat, maakt deze omstandigheid natuurlijk
geen verschil.
95
haven. Het komt ten slotte enkel nog neer op de vraag, of men be
lachelijk wil zijn of niet.
Indien er tegen het royaal openstellen onzer regeeringsarchieven, min
stens tot 1830, voor het wetenschappelijk onderzoek, nog bezwaren be
staan, behooren deze te worden opgeruimd. Zij passen niet meer in den
tegenwoordigen tijd, waarin het Rijk, voor zijn eigen „Geschiedkundige
Publicatiën", van de liberaliteit van andere regeeringen in ruime mate
gebruik maakt, niet slechts voor het tijdvak tot 1830, maar zelfs reeds tot
1840 toe.
H. T. COLENBRANDER.
De Doop-, Trouw- en Begrafenisregisters op het
Archief te Amsterdam.
Bij de behandeling van de begrooting is in den Amsterdamschen
Raad door het lid, den heer Scheltema, ter sprake gebracht de leges
verordening, die sedert 1895 voor het onderzoek in de oude Doop-
Trouw- en Begrafenisregisters, ten archieve bewaard, en voor copyen van
archiefstukken betaling voorschrijft.
De heer S. wenschte herziening dezer verordening, waarbij dan in
't oog diende te worden gehouden, dat het archief geen gemeente-bedrijf,
maar eene instelling van algemeen nut is.
In elk geval zou ten minste geen betaling moeten
worden verlangd van die onderzoekers, die bekwaam zijn
in genoemde registers nasporingen te doen. Aldus in hoofd
zaak de wensch van den heer S., voorzeker de wensch van velen...
De mogelijkheid, ja de waarschijnlijkheid bestaat dat, bij een of meer
ambtgenooten, de onderstreepte zin vreemde gedachten doet rijzen, en tot
de vraag brengtHoe nu, moet men bij het raadplegen van een zekere
kategorie registers op het archief te A. geld betalen, als ware de nasporing
door ambtenaren verricht? En daarop nu moet het antwoord luiden:
Erger nog: die kategorie van registers wordt ten eenenmale aan een
belangrijk aantal archiefbezoekers zelfs onttrokken voor het onderzoek, zoo
zij althans dit zeiven willen verrichten.
Het schijnt mij gewenscht in dit blad daarom eens een praktijk toe te
lichten, die, op zich zelf gezien, ten opzichte van het beginsel van vrij
archief-onderzoek, er vrij bedenkelijk uitziet.
Vooraf zij herinnerd, dat, toen in 1895 de genoemde verordening werd
ingevoerd, B. en W. kort daarna aan mijn wensch hebben gehoor gegeven
en alle onderzoek voor een wetenschappelijk doel in deze registers
buiten de verordening hebben gesteld.