92
vastgesteld, en de beslissing ingeval van toepasselijkheid der wet van 1900
(St.bl. no. 176) aan de Koningin op te dragen.
Art. 22 al. 2 zal dan kunnen luiden als volgt
„Ingeval van toepasselijkheid der artikelen 63 volg. der wet van 10
„November 1900 (St.bl. no. 176) wordt door Ons beslist, na Gedepu
teerde Staten der betrokken provincie, die het advies van den Rijksarchi
varis inwinnen, te hebben gehoord."
Bij den algemeenen maatregel van bestuur in 1907, krachtens de Wet
op het notarisambt uitgevaardigd, is het woord „archiefdepöt" om verschil
lende redenen vermeden. Zou dit ook niet kunnen geschieden in de
artikelen 1, 2, 511, 18, 22 al. 1, en 23? De woorden „bewaarplaats"
of „openbare bewaarplaats" zijn toch zeer duidelijk, zoodat men het niet-
Nederlandsche woord „depót" niet behoeft te gebruiken.
J. C. BETH.
Openbaarheid van 's Rijks nieuwe Archieven.
In het Museum, n°. 11 12 van dit jaar, het boek van den heer Charles
Terlinden, Guillaume Ier et l'Eglise Catholique en Belgique,
over het geheel hooglijk prijzende, veroorloofde ik mij de opmerking, dat
het toch zoo vreemd was, dat de blijkbaar hoogst ijverige, hoogst nauw
gezette auteur, wien geen moeite te veel was geweest om goed gedocu
menteerd voor den dag te komen (hij toog voor zijn boek naar Rome,
naar Londen, naar particuliere archieven), had kunnen goed vinden zulk
een voornaam boek over een allergewichtigst deel der regeeringszorg van
Willem I op het getouw te zetten zonder kennis te nemen van de archieven
van 's Konings regeering zelf, met name van die van het departement van
buitenlandsche zaken en van de directie-generaal van den Katholieken
Eeredienst. „Wij mogen toch niet onderstellen", schreef ik, „dat de heer
Terlinden voor een minder gulle ontvangst bij 's „vijands" naneven is
beducht geweest? Een dergelijk vermoeden ware beleedigend voor het
Nederlandsch karakter. Den heer Albers is, op slinksche wijze, niet
door een staatsambtenaar, maar door een niet meer in functie zijnd Neder
landsch gemeente-archivaris, de kennismaking met de particuliere papieren
van Van Ghert2) onthouden. Deze zaak heeft destijds eenig gerucht ge
maakt 3), en de afkeuring dier daad door de tot oordeelen bevoegden is
Schrijver van het bekende werkHerstel der Hiërarchie in de
Nederlanden (Nijmegen 1904—'05).
2) Rechterhand van den Directeur van Katholieken Eeredienst, Goubau. De
papieren zijn, naar men weet, gelegateerd aan het Haagsche gemeente-archief.
3) Zie Ned. Archievenblad, 13de jaargang, bl. 98 en 209.
93
eenstemmig en nadrukkelijk geweest. Den heer Terlinden, hadde hij aan
dezelfde deur geklopt, zou reeds ander bescheid zijn geworden
Na kennisneming dier regelen schrijft mij de heer Terlinden, dat
hij in het jaar 1903, toen hij zijn studie aanving, door het Belgische
gezantschap eene officiëele aanvraag heeft laten doen, of de stukken van
Nederlandsche zijde betreffende de sluiting van het Concordaat, en het
archief der directie van den Katholieken Eeredienst, voor onderzoek open
stonden, en dat hem daarop door het gezantschap de mededeeling is
toegekomen, dat bedoelde stukken nog berustten bij departementen van
algemeen bestuur (in casu Buitenlandsche Zaken en Justitie), „et n'étant
pas classées, ne pouvaient être données en communication".
Ieder, die de archieven van genoemde departementen eenigermate
kent, zal moeten toegeven, dat het „niet geordend zijn" een armelijke uit
vlucht is. Er moge (bij Buitenlandsche Zaken) door bijzondere omstandig
heden tijdelijk eenige verwarring in het oudste gedeelte van het archief
ontstaan zijn, in 1903 was die lang geredresseerd') en de toestand volstrekt
niet zóó, dat in het gedeelte, dat de heer Terlinden noodig had, geen
studie zou kunnen zijn toegelaten. Van niet geordend zijn der archieven
bij Justitie is nooit iets verluid.
Men heeft de deur dus niet willen openen, maar in plaats van
ronduit te zeggen, dat in de departementsarchieven geen onderzoek kan
worden toegelaten, een exceptie gezocht?
Ik maak van de zaak melding, ten eerste omdat ik den heer Terlinden
reparatie schuldig ben in het openbaar, wijl ik hem in het openbaar be
rispt heb wegens een verzuim dat blijkt niet het zijne te zijn. Ik vraag
echter voor deze regelen gastvrijheid niet in het Museum maar in het
Archievenblad, wijl ik er een opmerking aan wensch vast te knoopen
die wellicht hier meer ter plaatse is dan ginds.
Indien het Belgische gezantschap de zaak niet en bagatelle behan
deld heeft, maar een ernstig gemotiveerde aanvraag heeft ingezonden,
hebben wij dus met het feit te doen, dat aan den vooravond van het
Koninklijk Besluit van 16 Jan. 1904, no. 30 2), twee onzer departementen
nog de leer van volstrekte geheimhouding hunner archieven aanhingen,
althans tegenover vreemdelingen. Dit komt mij geen onbedenkelijke zaak
voor, wijl het volstrekt niet alleen van den Algemeen Rijksarchivaris af
hangt, wat er in de practijk van een reglement worden zal, dat vatbaar is
voor uiterst liberale zoowel als voor zeer kleingeestige toepassing.
Om het bedenkelijke van het geval goed in te zien, moet men het
volgende er bij weten. De heer Terlinden was, toen hij de aanvraag
z) NI. door den heer Hingman op het laatst van zijn leven, en na diens dood
door anderen.
2) Archievenblad XII, 145.