152
gehakt. Een legger van gemeente-eigendommen en heffingen (recognitiën,
cijnsen, thijnsen), waarop perceel voor perceel nauwkeurig is nategaan
wat er ten aanzien dier perceelen en heffingen door de eeuwen heen
gebeurd is, bestaat niet. In verband met de betere regeling der land
bouwkundige verzorging van de stadsbezittingen is het vervaardigen van
zulk een legger, naar de meening van dat lid, een der eerste bezigheden
die den archivaris wacht."
Het antwoord van Burgemeester en Wethouders op dit voorstel luidde
evenwel, „dat het belang, dat de gemeente heeft bij het bewerken van het
archief niet zoo groot is als dat lid dit voorstelt. Er wordt gezegd, dat
in het belang der wetenschap het archief moet geinventariseerd en voor
het publiek toegankelijk gesteld worden en gesproken van de hulp en de
voorlichting, die verleend kan worden aan enkele geschiedkundigen of
belanghebbenden, die het archief raadplegen, en van het bij uitnemendheid
praktisch belang, wat betreft de inventarisatie van de archieven na 1798
tot op heden. Zeer zeker zou dit van belang zijn voor de wetenschap
maar ligt het op den weg der Gemeente hiervoor uitgaven te doen, te
meer daar de weinige belangstellenden, die inlichtingen gevraagd hebben,
steeds geholpen zijn? Het komt Burgemeester en Wethouders voor, dat
dit lid wat al te veel het licht laat vallen op de wetenschappelijke zijde
en minder op het practisch belang voor de Gemeente."
Naar aanleiding van dit antwoord stelde de heer Blécourt, onder in
trekking zijner bereids ingediende amendementen aan den Raad de volgende
motie voor:
„De Raad der Gemeente Zutphen noodigt Burgemeester en Wethouders
uit, om over te gaan tot de benoeming van een Archivaris der Gemeente."
In een uitvoerige toelichting wijst de voorsteller er op, dat hij, in
verband met de opmerking van Burgemeester en Wethouders, dat het
onmogelijk is, dat de Archivaris tevens zou zijn Ambtenaar ter Secretarie,
welke opmerking hij in geenen deele beaamt, in zijne motie alleen van Archi
varis, zonder meer, spreekt, terwijl hij het nut van den arbeid van dezen
ambtenaar nogmaals uitdrukkelijk betoogt, als volgt
„Dat dit archiefwerk voor Zutphen een bij uitstek practisch belang
heeft, schijnen Burgemeester en Wethouders niet in te zien. Het heeft
dit uit drieërlei oogpunt en wel in de tegenwoordige tijdsomstandigheden
in de allereerste plaats omdat het noodig is, dat er een legger wordt ver
vaardigd als door den ondergeteekende in de Afdeeling ter sprake is ge
bracht in de tweede plaats ten behoeve van de inventarisatie van het
nieuw archief (1798 tot heden); in de derde plaats ten behoeve van de
inventarisatie van het oud-archief. Indien deze legger is vervaardigd, zal
er aan de rechten der stad „een stevige rotsgrond" en „een fundament"
zijn verstrekt, en zullen voorkomende quaesties opgelost kunnen worden
153
zooals het behoort. Burgemeester en Wethouders verzekeren, dat de quaes
ties ook thans bevredigend worden opgelostdeze verzekering is echter
wat te boud verstrekthoe zal men de historische wording van een recht
verklaren, als de historie niet wordt gekend, als zelfs de bronnen der
historie voor een groot en wel het voornaamste gedeelte te Arnhem zijn, voor
een ander gedeelte ongeordend in het Zutphensche archief zich bevinden.
Immers het oude stadsarchief bevindt zich slechts gedeeltelijk te Zutphen.
Stellen Burgemeester en Wethouders een archivaris aan, dan zal zijn
werkzaamheid, gedurende een paar jaren uitsluitend aan het archief, en
wel aan het vervaardigen van dien legger, en niet aan eenig ander
secretariewerk dan archiefwerk besteed, goede vruchten afwerpen."
In de raadsvergadering van 11 November staakten over dit voorstel de
stemmen en in die van 2 December opnieuw, zoodat de motie verworpen is.
Ook bij den Raad der gemeente Groningen is het archief ter
sprake gekomen. In de Nieuwe Groninger Courant van 23 October 1907
vindt men het volgende verslag van het gesprokene in de tweede afdeeling
over de bezoldigingen van de ambtenaren ter secretarie
„Door een lid der 2e afdeeling wordt opgemerkt, dat het gemeente
archief op een der zolders van 't Raadhuis wordt bewaard op eene wijze,
dat belangstellenden er weinig aan kunnen hebben. Spreker zou het gaarne
zoo zien ingericht, dat men kan vernemen, wat er is en waar 't zich
bevindt: daartoe dient eene lijst van de aanwezige stukken te worden
gemaakt en alles behoorlijk geordend. Daarvoor acht spreker een vasten
beambte noodzakelijk, waarom hij voorsteltde Centrale afdeeling uit te
noodigen te besluiten, om B. en W. te verzoeken te willen overwegen,
of niet moet worden aangesteld een ambtenaar, belast met het bewaren
en ordenen van het archief der gemeente.
Een ander lid betuigt zijn instemming met dat denkbeeldhij is tevens
van meening, dat het overweging verdient, of niet de registers van den
Burgerlijken Stand, speciaal die van het loopende dienstjaar, moeten worden
geborgen, zóó dat alle brandgevaar is buitengesloten't zelfde geldt, meent
spreker, betreffende oude registers, waarvan maar één exemplaar bestaat.
Van de zijde van B. en W. wordt de wenschelijkheid erkend van wat ten
opzichte van deze zaak werd aangevoerd en wordt er aan herinnerd, dat
reeds voor enkele jaren is getracht, het gemeente-archief, althans gedeeltelijk,
onder te brengen in het rijksarchiefgebouwdaarvan is tot heden niets
gekomen, en 't is zeer zeker meer wenschelijk zelf de hand aan den ploeg
te slaan. Een ander lid van 't college van B. en W. acht de geuite vrees
ten opzichte van de registers van den Burgerlijken Stand wel wat over
dreven, terwijl nog een ander lid van 't zelfde college opmerkt, dat er
meer behoefte is aan een archiefgebouw dan aan een archivaris't moet