138
Bibliothèque de l' école des chartes, revue d' érudition, consacrée
spécialement a l'étude du Moyen-age. Tome LXVII, 5e et 6e livraisons,
Tome LXVIII, le4e livraisons, Septembre 1906Aoüt 1907. Paris,
Librairie d'Alphonse Picard et fils.
L. Delisle bespreekt in de samengevoegde laatste afleveringen van
1906 de tijdsbepaling der charters van den Engelschen koning Hendrik II,
en P. Guilhiermoz vervolgt er zijn verhandeling over de middeleeuwsche
gewichten. E. Laurin behandelt de Atrechtsche baljuwen onder de regee
ring van Lodewijk den Heilige; Maurice Jusselin haalt uit de uitgegeven
brieven van Philips den Schoone dat, wat betrekking heeft op de bijeen
roeping der vergadering van 1302; L. Levillain komt terug op een
meening, die hij gekoesterd heeft over den doop van Clovishet
verhaal van Hendrik, den Bazeler monnik, over den slag van Crécy vormt
het onderwerp van een studie van Jules Viard. In de boekbespreking
komt een mededeeling voor over „L'archivista, manuale teoricopratico
per Pietro Taddei. Milano, Ulrico Hoepli. 1906. (Zie hiervoor blz. 114).
De dubbele eerste aflevering van 1907 is voor een groot gedeelte gevuld
met een vermelding der nieuwe aanwinsten van de handschriften-verzameling
der Bibliothèque nationale door H. Omont. Verder zijn in deze aflevering
stukken opgenomen van Paul Meijer over een brief van koning René aan
den raad van Moustiers (13 Juli 1442), over de gemeenschap der „Seigneurs
pariers de la GardeGuerin en Gévaudan" (1238 1313) door Charles
Porée, en finantieele bescheiden over de maatregelen, door Alphonsus van
Poitiers in 1268 en 1269 genomen tegen de joden, medegedeeld door
Maurice Jusselin.
De 3e en 4e aflevering brengen eene verhandeling van L. Delisle
over de origineele charters van Hendrik II, koning van Engeland en hertog
van Bretagne, in het Britsche Museum en het „Record Office" aanwezig,
terwijl er door de zorg van René Poupardin een leenbrief van Keizer
Otto I aan graaf Gilbert van Bergamo in is opgenomen. Ch. Samaran
en H. Patry publiceeren tot slot brieven van Marguérite van Navarre,
in verband met hare godsdienstige gezindheid.
Annales de l'est et du Nord. Revue trimestrielle, publiée sous la
direction des Facultés des Lettres des Universités de Nancy et de Lille.
Troisième année, no. 2.
In dit nummer publiceert P. Dénis een archeologische studie over
de kerk te Olley, en vermelden Ph. Saonac en C. Richard iets over het
afleggen van den eed op de burgerlijke constitutie in 1791 door de gees
telijkheid, respectievelijk in de „région du Nord" (departementen Nord en
Pas de Calais), en in de districten van Kamerijk en van Avesnes. Een
bespreking van Rosières de Chaudenoy en van de geschiedenis van Karei III
139
door L. Davillê, een mededeeling van twee documenten over Catharina
van Bourgogne, hertogin van Oostenrijk, gravin van Ferrette en van Elzas
(1421) door L. Stouff vullen met het slot der Memorie over den
economischen toestand van Zee-Vlaanderen deze aflevering. In de memorie
zijn vooral de beschouwingen over den zeehandel van Duinkerken lezenswaard,
Barentin, de schrijver der memorie, deelt er in mede, dat de Duinkerkers,
die de uitvinders der haringvisscherij zijn, vroeger tot 600 of 700 schepen
ter haring zonden en dat er nu (1700) slechts 8 of 9 buizen zijn, wier
opbrengst nauwelijks toereikend is om aan een kwart der navraag hunner
stad te voldoen. En waarom, zegt de daarop volgende zin„De Hollanders,
„altijd bezig zich meester te maken van allen voordeeligen handel, hebben
„dezen te Duinkerken vernietigd, zooals zij dat gedaan hebben met de
„nijverheid in de rest dezer provincie en in bijna het geheele koninkrijk.
Volgens den schrijver hebben zij de visschers gelokt door hun privileges
en vrijdommen toe te kennen, en hun gratis schepen, netten en huisvesting
te verleenen.
Maurice Gossart is te Rijsel tot doktor in de Letteren bevorder op
een proefschrift, getiteld: „Jérome Bosch, le „„Faiseur de Dyables"" de
Bois-le-Duc et les Incunables d'origine néerlandaise, conservés a la biblio
thèque communale de Lille. Catalogue historique et critique
Deutsche GESCHiCHTSBLarrER. Monatschrift zur Fördering der landes-
geschichtlichen Forschung. Mai—October 1907. Gotha, Fnedrich
Andreas Perthes.
De Mei-aflevering wordt geheel gevuld door eene verhandeling van
Heinrich Werner over den toestand der lagere geestelijkheid aan het
einde der Middeleeuwen. Na een oproep om meer bronnen, gaat hij aan
de hand van de zoogenaamde „Reformation" van keizer Sigismund, een
soort smeekschrift van die geestelijkheid, de salarieering na en bespreekt de
redenen van hare armoedevooral de bedelmonniken en het vergeven der
kerkelijke inkomsten door vorsten en pausen schijnen er schuld aan te zijn.
In de juli-aflevering bespreekt Felix Günther de achtiend'eeuwsche ge
schiedenisboeken. In Beieren is de Staat zich met de gemeentearchieven
gaan bemoeien; de redacteur der Geschichtsblatter bespreekt in een onder
schrift de wenschelijkheid, die staatszorg ook tot de geestelijke (Pfarr-)
archieven uit te breiden.
De Juni-aflevering geeft een stuk van Rudolf Kötschke over het nagaan
van nederzettingen door bestudeering der riviernamen; aan het slot bevat
het een aansporing tot het samenstellen van een Duitsch riviernamenboek.
Dietrich Kohl bespreekt in de Juli-mededeelingen het archief van Olden-
buro- in Gr., dat onder het schoolgebouw van de „Oberrealschule is
gepTaatst. De oorkonden, van 1342 tot 1798, zijn in kartonnen doozen