130
afgescheiden te behandelen van de stad binnen de singels. Thans zijn de
omstandigheden echter gewijzigd en juist in het terrein buiten de oude
poorten zijn de belangrijkste nieuwe inrichtingen gesticht, die men nu bij
het supplement tevergeefs onder de betreffende rubrieken zal zoeken. Zoo
zoekt men bij gebouwen voor vervoer tevergeefs naar het station en vindt
men bij de gasfabriek alleen het fabriekje op het Vreeburg vermeld, terwijl
de nieuwe fabriek, met station, verschillende scholen en kerken, het abattoir,
kazernes, electrische centrale, gasthuizen, laboratoria, stedelijk museum en
academische inrichtingen, voor zoover zij toevallig buiten de oude poorten
liggen, broederlijk dooreengemengd in de vergaarbak van „de Stadsvrijheid"
zoek gaan. De samensteller van den catalogus heeft, door hier geen reke
ning te houden met de latere stadsuitbreiding en te slaafs zich aan te
sluiten bij de oude indeeling van den catalogus, in dit opzicht een werk
geleverd, dat 20 jaren bij zijn tijd ten achteren is. Het verschijnen van
het supplement had de gelegenheid geboden om de ongeveer 300 nummers,
waaruit de rubriek van de stadsvrijheid in den catalogus van 1878 bestond,
thans in overeenstemming met de nieuwe stadsgrenzen bij de bijbehoorende
rubrieken in te deelen. Achtte Mr. Muller hiertegen te veel bezwaar,
dan had hij dit althans moeten doen bij de aanwinsten en niet hiervoor
eene indeeling kiezen, waarvoor de eenige aanleiding sinds 20 jaar ver
vallen was. Het is zeer jammer, dat Mr. Muller door dit voor de hand
liggend bezwaar niet te achten, het nut van zijn overigens zoo verdien
stelijk werk voor een belangrijk deel heeft verminderd.
Wat de aanwinsten zelf betreft thans slechts een enkele opmerking.
Bij no. 125 wordt de serie prentbriefkaarten beschreven als „1896? tot
1906". Is dit eerste jaar niet te laat? Reeds geruimen tijd vóór 1896 heb
ik prentbriefkaarten van Utrecht gezien. Of is men eerst in dat jaar met
verzamelen hiervan begonnen? en waarom is de geheele collectie in chro
nologische volgorde tusschen de jaren 1899 en 1900 geplaatst?
Ten slotte wijs ik hierbij op het groot aantal aanwinsten van foto's naar
schilderijen en teekeningen in verschillende openbare en particuliere ver
zamelingen. Ieder die in archiefatlassen heeft gewerkt weet, hoe wenschelijk
het is om de verzamelingen aan te vullen door afbeeldingen naar schil
derijen enz., die zelf ter plaatse niet te consulteeren zijn, doch onmisbaar
bij menig onderzoek. Hij weet echter tevens, hoe moeilijk het dikwijls
valt niet alleen om de origineelen op te sporen, maar ook om de afbeeldingen
te bemachtigen. Ook hierin gaf de kundige Utrechtsche archivaris weder
een aan velen ter navolging te stellen voorbeeld.
De beschrijving is over het algemeen beknopt en duidelijk, gelijk wij
dit van Mr. Muller gewoon zijn. Deze goede eigenschappen van Muller's
catalogi en inventarissen zijn terecht zoo goed bekend, dat het voor
131
de lezers van dit vakblad zeker wel overbodig is om nog lang hierbij
stil te staan. Juist de hooge waarde van Muller's werk gaf mij aanleiding
de betrekkelijk kleine gebreken wat uitvoeriger te behandelen.
J. C. OVERVOORDE.
Mr. S. Muller Fz. Gids door het Stedelijk Museum van Oudheden
te Utrecht. Utrecht, W. Leijdenroth, 1906.
In tegenstelling met den eenige jaren geleden verschenen geheel om-
gewerkten druk van den catalogus van bovengenoemd, voortreffelijk
beheerd museum, zijn er in den tekst van de hier op verzoek der redactie
besproken gids van 1906, slechts weinige afwijkingen te constateeren van
de uitgave van 1892.
Hier en daar vestigt de directeur uw aandacht op nieuwe aanwinsten
of wordt eene vroegere dateering eenigszins gewijzigd, in hoofdzaak is
het een herdruk geworden, doch met veel verbeterde illustratiën, vooral
wat betreft de serie antieke •kamers, die hier zoo groot mogelijk weerge
geven zijn, zelfs in verhouding tot het verkleinde formaat van het boekje,
wel iets tè groot. De breedere marges van analoge afbeeldingen in de
Groninger gids voldoen uit een oogpunt van boekversiering dan ook beter.
De nieuwe editie was eene welkome aanleiding om dit, mij uit her
haalde bezoeken bekende museum, in gedachten weer eens door te wan
delen met voorlichting van den kundigen beheerder. De oudste afdeeling
het archaeologisch museum van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap,
sedert korte jaren onder beheer gekomen van Dr. C. W. Vollgraff, eischt
feitelijk een afzonderlijken gids, die ons zeker door den bij uitstek be
voegden nieuwen beheerder niet zal worden onthouden, wanneer hij met
de dringende reorganisatie gereed is gekomen.
Bij het eigenlijke Stedelijk museumde schepping van Mr. Muller,
was, vóór de overbrenging naar het Hoogeland, de plaatsing zóó goed
overwogen, dat daarin sedert 1891 geen ingrijpende veranderingen be
hoefden plaats te hebben. De door inrichting eener naar tijdsorde op
volgende reeks van antieke kamers uitgesproken opvatting omtrent het
ordenen van een museum van oudheden, schijnt zelfs een niet geringen
invloed gehad te hebben op de organisatie van later hier te lande gestichte
musea. Meer voldoening kon Mr. M. kwalijk oogsten voor het ook blijkens
de toelichting hoogst moeilijke werk om van de Utrechtsche kamers te
maken wat zij zijn.
De nieuwe afbeelding der kamer uit de 15e eeuw brengt aanvullingen
aan het licht, die aantoonen hoe Mr. M. niet schroomt zijn toevlucht te
nemen tot imitatie waar origineele dingen niet ter beschikking stonden.
Moge zulks, bij het opbouwen van een geheel uit van allerlei gebouwen