124 die 't ambt niet waardig was en wien 't niet paste (N.B.het bestuur te aanvaarden, terwijl abt Giselbertus nog leefde, wien 't ambt toch was opgedragen door den Bisschop". De lieve broeders, die hem zelf verkozen en beroepen hadden „Toen hij" Bertolphus dit vernomen had, werd hij door al te groote verontwaardiging zoo boos over 'tfeit, dat zij, die hem met alge meen goedvinden beroepen hadden, hem nu lieten staan tot bespottingen ledigheid, dat hij, na hun zijn zegen gegeven te hebben, teruggekeerd is naar het klooster, waar hij zijne professie had gedaan". Wie vindt het niet met mij waarschijnlijk, dat deze hooghartige man een paar boeken, die hij mee naar Rolduc gebracht had en die reeds een plaatsje hadden gevonden in de boekenkast der abdij, eenvoudig gelaten heeft waar zij nu eenmaal waren Eerst wanneer uit de archivalia van Rolduc of van 't klooster Sprenker- bach is aangetoond dat deze Bertolphus niet afkomstig was uit Xanten, mogen wij elders zoeken naar den gever der beide boeken. En nu werpe' men niet tegen, dat de boeken, waren zij er in 1123 reeds geweest, met het klooster verbrand zouden zijn. Want wie het bericht van den kro niekschrijver zóó letterlijk wilde opvatten, zou ook moeten aannemen, dat mèt het klooster ook de monniken verbrand waren, en het blijkt juist uit alles, dat die gespaard gebleven zijn. Zutphen, Nov. 1907. k. O. MEINSMA. Mr. J. C. Overvoorde, Catalogus van de Prentverzameling der Ge meente Leiden. 2e Afdeeling: Geschiedenis van Leiden; Leiden, 1907. 8°. 3e Afdeeling: Omgeving van Leiden en Register; Leiden, 1907. 8°. Met Iofwaardigen spoed heeft de Leidsche archivaris op het in 1906 verschenen eerste stuk van den hierboven genoemden catalogus, in den loop van 1907 het tweede en derde stuk laten volgen, waarmede de beschrijving van de Prentverzameling der gemeente Leiden thans compleet vpor ons ligt. Werden in het eerste gedeelte de topographische prenten behandeld, het tweede stuk geeft den catalogus der historieprenten, terwijl het derde behalve de beschrijving der ruim 1700 nummers welke de omgeving van Leiden betreffen, waarbij de afscheiding tusschen topo graphische en historische prenten niet gemaakt is den onderzoeker een vijftal registers biedt, waardoor de raadpleging van het geheel zeer wordt vergemakkelijkt. Het eerste dezer vijf registers vermeldt een groot aantal namen van „schilders, graveurs, uitgevers en vervaardigers van onder schriften", waarbij het alleen te betreuren valt dat in dezen klapper niet is aangeduid in welke dezer vier qualiteiten elk der genoemde personen 125 optreedt, zoodat men, om dit te vinden, de nummers zelve moet opzoeken. Daarop volgt een register van persoonsnamen, dan twee van plaatsen buiten en binnen Leiden (men zou van deze beide de volgorde omgekeerd verwacht hebben), en ten slotte een register met den titel „onderwerpen", waarin de in de drie laatstgenoemde klappers behandelde personen en plaatsen, benevens de in den catalogus vermelde historische gebeurtenissen onder verschillende hoofden zijn gebracht, en dat dus als zoodanig zeer goede diensten kan bewijzen. Het is daarom de moeite waard een paar onnauwkeurigheden, die ik bij het doorbladeren er in opmerkte, ten behoeve der gebruikers hier aan te teekenen: onder het hoofd „Chassignetten" worde nog gevoegd no. 6596; terwijl de nummers 3685, 3686, 3688, 3690 ten onrechte vermeld zijn onder „Eeuwfeesten der Academie", daar zij feesten ter herdenking van het ontzet betreffen. Het tweede stuk van den catalogus behandelt de geschiedenis van Leiden naar vijf rubrieken Maatschappelijk leven, Verschillende gebeurte nissen, Wapens en Zegels, Portretten, en de Hoogeschool. De eerste afdeeling „Maatschappelijk leven" heeft zeven onderdedenStadsdienst, Gilden en Nijverheid, Kerkelijk leven en Gestichten, Rederijkers, Vereeni- gingen, Huiselijk leven, Straat- en volkstypen. Alle deze bevatten tezamen op slechts 16 bladzijden nog geen 170 nummers, welk klein aantal wel grootendeels is te wijten aan de kleinheid van Leiden, doch ook samen hangt met het feit dat menig nummer, dat hier zou kunnen geplaatst zijn, reeds werd ondergebracht onder de topographische prenten. Men zou de vraag kunnen stellen of het niet meer logisch gedacht ware geweest, de afdeeling „Hoogeschool" niet naast de rubriek „Maatschappelijk leven" te plaatsen, doch haar een onderdeel daarvan te doen uitmaken; waar schijnlijk echter is de samensteller door de belangrijkheid dezer instelling voor de stad zijner inwoning en door den betrekkelijk aanzienlijken omvang der verzameling bijna 400 nummers er toe gebracht haar als een hoofdrubriek te behandelen. Onder „verschillende gebeurtenissen" worden de afbeeldingen van historische feiten in chronologische volgorde beschreven, met uitzondering- van die, welke het Beleg en Ontzet en de Buskruitramp betreffen en in twee onderafdeelingen zijn behandeld, waar op zich zelf niets tegen is, ofschoon 't niet bepaald noodig kan worden geacht. Nu en dan vraagt men zich af, waarom 't een of ander nummer juist in deze reeks en niet elders is geplaatst. Waarom bijvoorbeeld zijn de begrafenispenningen van de hoogleeraren Golius en Coccejus (no. 3641 en 3642) onder de gebeur tenissen opgenomen, terwijl die van prof. Böckelman bij de portretten is geplaatst? Waarom is no. 3733 „Ontwerp voor een academiegebouw op de Ruïne", niet, hetzij onder de topographische prenten, hetzij bij de afdeeling „Hoogeschool" ingedeeld? Onder no. 3718 vindt men „de

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1907 | | pagina 24