120 elders „libri de armario claustri" noemde. Werden wij daarop al eenigszins voorbereid door de bijvoeging „t h e o 1 o i c i", 't vreemde van het geval verdwijnt geheel, als men, wat meer met middeleeuwsch latijn bekend, weet dat ecclesia dikwerf ook gebruikt werd voor m o- nasterium, c I a u strum. Ducange heeft er eenige voorbeelden van, zelf kwamen wij het meermalen in dien zin tegen. En deze onge wone beteekenis schijnt in Rolduc gewoon te zijn geweest. In de anna- 1 e s dier abdij uit de twaalfde eeuw komt ecclesia telkens voor in den zin van klooster. Zoo gewoon is het dat Dr. Van Gils er in zijne redevoering toevallig zelf een bewijs voor aanhaalt. Over de school van Rolduc sprekende citeert hij uit die annales: „Scholares pueri, qui tunc in aecclesia erant educandi." Ook daar beteekent a e c c 1 e s i a niet kerk, maar klooster. Daarmede meen ik een bezwaar van Dr. Van Gils tegen blz. 9 van mijne dissertatie voldoende besproken te hebben. Gaarne geef ik hem toe, dat wij uit een en ander mogen be sluiten, dat deze catalogus dus niet alle boeken van Rolduc vermeldt. De libri chori, of libri in sacristia, of hoe men die afdeeiing daar noemde, kunnen in deze welvoorziene abdij niet ontbroken hebben. Uit deze eerste afdeeiing blijkt, dat Rolduc, behalve een aantal bijbel boeken met en zonder commentaar, ook een vrij groot aantal geschriften van kerkvaders bezat. Het meest vertegenwoordigd is wel Augustinus maar ook werken van Ambrosius, Chrysostomus, Cyprianus, Gregorius, Hieronymus en Origenes vond men er. Ook schrijvers uit lateren tijd, de wezenlijk ietwat donkere middel eeuwen, ontbreken niet geheel. Zoo b.v. boeken van Claudianus, Cesarius Arelatensis, Cassiodorus en Ysidorus. Uit de eeuw van Karei den Groote vond men er: Smaragdus, Ama- larius, Haymo van Halberstadt, Rabanus Maurus, Alcwinus, Joh. Scotus, Hincmar. Vrij goed voorzien was de boekerij van schrijvers uit de twaalfde eeuw, toen „nieuwe litteratuur". Er waren werken van Fulbert van Chartres, Berengarius van Tours Ivo Carnotensis, Bernard van Clairvaux, Rupertus van St. Victor, Anselmus en Petrus Lombardus. De groote schrijvers uit het bloeitijdperk van de Scholastiek: Thomas van Aquino, Albertus Magnus en Bonaventura, waren er nog niet geweest, anders zouden ook hunne werken wel een plaatsje in den catalogus ge vonden hebben. Op het gebied der kerkgeschiedenis kon Rolduc aanwijzengeschriften van Hegesippus, Orosius, Beda, de Historia Brittonum, Paulus Diaconus' Historia Longobardorum, en een Historia Persarum, waarvan de oorsprong nog niet vast staat. Afgedrukt in Pertz, Monumenta Germ. Hist. XVI p. 688 et seq. 121 De tweede afdeeiing van den Catalogus geeft een kijk op de profane schrijvers, de schoolboeken, die de Abdij bezat. Dat er van ouds eene school aan verbonden was blijkt ook uit de Annales Rodenses, al zijn de berichten daarover zeer spaarzaam. Men had er vijf exemplaren van Lucanus, vijf werken van Statius, vier van Sallustius, twee van Persius, twee exemplaren van Ovidius Metamorphosen, twee van de Brieven, enz. Van Vergilius bezat de Abdij de Aeneis en de Georgica, van Horatius driemaal de Ars poëtica, en waarschijnlijk een exemplaar van de Oden. Verder prozawerken van Cicero, een paar handschriften van Macrobius en van Seneca filius. Op 't gebied der wijsbegeerte kon Rolduc wijzen op verschillende vertalingen van Aristoteles werken, op Boethius de consolatione philosophiae, enkele geschriften van Plato, Cicero en Porphyrius. Dan waren er nog enkele astronomische werken o. a. Hyginus en vele spraakkunsten Priscianus tien exemplaren eenige Donati en twee ortographiae. Zooals men ziet, had Rolduc voor dien tijd een rijke bibliotheek. Doch, hoe belangrijk deze catalogus ook wezen moge, hij staat niet gelijk met dien van de Egmondsche abdij. Uit dezen toch vernemen wij telkens, onder 't bestuur van welken abt de boeken verworven werden of afgeschreven, zoodat wij de boekerij zien worden, hare geschiedenis eenigs zins meeleven. Bovendien is deze langer bijgehouden. En eindelijk: ver schillende Egmondsche handschriften bleven bewaard. De Catalogus van Rolduc schijnt slechts den toestand aan te geven op een bepaald tijdstip over de herkomst der boeken blijkt zoo goed als nietsen wanneer iemand mocht willen beweren, dat deze geheele boekenlijst maar een verzinsel was, zou men hem niet kunnen weerleggen, want zoover bekend is, bleef geen enkele der Rolducsche codices bewaard. Ook al leende de vorm van een redevoering, door Dr. van Gils gekozen, er zich niet toe om titel voor titel van den ouden Catalogus te verklaren, toch verdient dit opstel in alle opzichten den naam van een goede verklaring van de oude lijst. Dr. van Gils heeft de meeste moeilijkheden en duistere plaatsen, naar mij voorkomt, op zeer verdienstelijke wijze opgelost. Titel voor titel uitleggen, dat behoeft niet te geschieden bij iederen catalogus, die aan den dag komt. Slechts in enkele kleinigheden ben ik nog niet door Dr. van Gils overtuigd. Zoo neemt Dr. van Gils aan, dat er samenhang bestaat tusschen de boekerij van Rolduc en die van Salzburg, en wijst op het feit, dat in 1123 monniken uit Rolduc naar Salzburg gaan. „Te Salzburg en Rolduc hadden de bibliotheken dezelfde twee afdeelingen, en in beide begint de lijst van de Schoolboeken met Boethius". Ziedaar alle bewijs voor dien samenhang.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1907 | | pagina 22