116
critiek, ook op historisch gebied. Van c!e Hebreërs, zegt hij (blz. 7),
weten wij, dat Noach nog vóór den zondvloed alle geschriften, die hij
kon bijeenbrengen, te Sippar liet begraven, om te zorgen dat zij niet ver
spreid raakten en in welk archiefdepöt het verdrag tusschen Romulus
en de Vejenten werd opgeborgen, weet hij, zijn landgenoot Ettore Pais
ten spijt, precies te vertellen. Volgt hij echter een minder lichtgeloovig
schrijver, dan is hij critischer, en de bewering, dat de stichting van het
Vaticaansche archief tot St. Pieter zelf opklimt, durft hij eene legende
noemen. Deze absolute afhankelijkheid van den schrijver van zijne bronnen
openbaart zich ook in het bijzonder in zijne definitie van wat een archief
is, en in zijne opvatting van de wijze, waarop het moet worden geordend.
Dit moge uit het volgende blijken.
Van een archief geeft hij (blz. 3, 4) deze omschrijving: een archief
is eene verzameling van documenten, die een authentiek karakter hebben
en behooren tot eene publieke of bijzondere administratie. Deze definitie
is wel niet zeer duidelijk of volledig, maar toch niet bepaald foutief. Wat
de schrijver onder een archief verstaat, blijkt intusschen misschien beter
uit de opmerking, die hij er dadelijk op laat volgen, nl. dat vroeger
boeken, handschriften, munten en andere archaeologische voorwerpen in
ééne verzameling bewaard werden, maar dat men thans musea, bibliotheken
en archieven onderscheidt. Archieven zijn dus volgens die voorstelling
hetzelfde als handschriftenverzamelingen. Eene gelijke opvatting huldigt
de schrijver ook elders. Zoo zegt hij (blz. 30, 31): de abdij van Monte-
cassino bevat eene kostbare verzameling manuscripten'. De oorsprong van
dit archief, kan men zeggen, klimt tot de stichting der abdij zelve op.
Men wil, dat onder de aan de monniken opgelegde werkzaamheden ook
behoorde het overschrijven van codices en het vermenigvuldigen der exem
plaren er van. Hier heeft men dus blijkbaar met eene verwarring tusschen
archief en bibliotheek van handschriften te doen. Op hetzelfde standpunt
staat de schrijver ook, als hij later bij de buitenlandsche archieven in het
bijzonder zijne aandacht aan het Britsch museum wijdt.
Hoewel hij dus een archief als eene verzameling historische hand
schriften schijnt te beschouwen, vergeet hij toch ook geenszins het nut,
dat het archief voor den staat heeft. De archivaris, zegt hij (blz. 188), is
de conservator van de groote overleveringen van het landzij kunnen
geraadpleegd worden in verband met het belang van den staat en van
particulieren en in verband met wetenschappelijk onderzoek. Zeer ten
onrechte brengt hij nu deze onderscheiding tusschen het tweeërlei gebruik
van het archief in verband met de verdeeling tusschen oud- en nieuw-
^e. schrijver schijnt hier te bedoelen het bericht van Berossos aangaande
Xisuthros, die in de Babylonische Urgeschichte eene soortgelijke rol speelt als Noach
in de Bijbelsche (zie Eusebius, Chronica ed. Schoene II kol. 19—22).
117
archief, en noemt hij de oude archieven de archivi storici in tegenstelling
tot de archivi administrativi.
Voortreffelijk daarentegen is wat hij aan Galetti ontleent (blz. 375)
Een welgeordend archief moet in de indeeling der stukken het beeld
weergeven van den organischen bouw van den staat of van de admini
stratie, tot welke het archiet behoort, gelijk een goed architect uit den
voorgevel de bestemming en de inwendige inrichting van een gebouw
doet kennen. Even scherp gedacht is wat hij iets verder zegt (blz. 376),
dat een inventaris zoo nauwkeurig mogelijk den stamboom van de rechten
en functiën (uffici e affari) van het betreffende college behoort weer
te geven. Dat zijn alles uitnemende beschouwingen. Maar hoe rijmt
zich daarmede nu wat de schrijver op de volgende bladzijde zegt, dat
men te kiezen heeft tusschen eene systematische, eene chronologische, eene
geographische en eene alphabetische rangschikking der stukken De syste
matische indeeling keurt hij af om hare willekeurigheid het tiendeelig
stelsel schijnt hem onbekend. Hij voelt het meest voor de chronologische
of de alphabetische rangschikking. Alleen op het laatst (blz. 379) na de
bespreking dezer stelsels zegt hij, dat een praktisch criterium van indeeling
ontleend kan worden aan de administratieve indeeling van het bestuur,
welks archief men ordent. Men zou meenen, dat deze indeeling na
het boven door den schrijver zelf opgemerkte, het meest voor de hand
zou liggen, om niet te zeggen, de eenige goede zou zijn. Ook hier
overigens geeft de schrijver enkele behartigenswaardige wenken. Zie b.v.
blz. 377alle afdeelingen van eene zelfde hoofdafdeeling behooren op
dezelfde wijze geordend te wordendoor anders te handelen, zou ver
warring ontstaan, die tot wanorde zou kunnen leiden; en zoo men het
verschil wilde verdedigen met het verschil in onderwerp, zou men daar
door eenvoudig bewijzen, dat de verdeeling der stukken over de afdeelin
gen en de hoofdafdeelingen niet logisch, natuurlijk en gelijksoortig was
gemaakt.
Men ziet, hetgeen dit werkje biedt is een zonderling mengelmoes van
nuttige waarheden, die niet genoeg herhaald kunnen worden, en van mal
ligheden en verouderde wanbegrippen. Voor niet-ltalianen valt er niet
veel nut uit te trekken, ook omdat zooveel ruimte is gewijd aan specifiek
Italiaansche instellingen.
Over het tweede deeltje uit de serie der Manuali Hoepli, de Cr on o-
logia van Cappelli, kan ik kort zijn. Met eene inhoudsopgave het
werk zelf heeft er geene kan ik volstaan. Na eene korte inleiding over
de verschillende jaartellingen, bespreekt de schrijver eerst de jaarstijlen,
wijst uitvoerig aan, welke stijlen in verschillende landen en plaatsen in
gebruik waren, en behandelt daarna den kalender en de invoering van de