108 Boekbespreking. Mr. J. Q. C. Joosting. De archieven van de schuitengerechten in Drente. Leiden, E. J. Brill, 1907. Met buitengewonen spoed publiceert Mr. Joosting de inventarissen der verzamelingen van het Drentsche archiefdepót. In het vorige jaar verschenen drie inventarissen en reeds in het begin van dit jaar werden wij verrast door den hierboven genoemden„verrast" vóóral ook omdat in de inleiding op den inventaris van de archieven van den etstoel en de hem opgevolgde collegiën tot 1811 als reden, waarom daarin niet tevens de archieven van de lagere gerechten beschreven waren, opgegeven werd, dat blijkens het besprokene in eene vergadering der archivaris-vereeniging de splitsing dezer archieven in een administratief en een rechterlijk gedeelte wordt afgekeurd. Op grond daarvan zou men verwacht hebben, dat eerst na de hereeniging van het administratief met het rechterlijk gedeelte dezer archieven een inventaris daarvan zoude gepubliceerd zijn. Gelukkig echter heeft Mr. Joosting, overeenkomstig den wenk door Mr. Muller Tn diens bespreking van den inventaris der archieven van den etstoel gegeven, den meest practischen weg gevolgd, en, nadat hem gebleken was, dat de Minister van Binnenlandsche zaken meende niet te mogen overgaan tot het opvragen van de administratieve gedeelten der schultengerechtsarchieven heeft hij den inventaris van het zich in het Drentsch depot bevindende gedeelte dezer archieven niet achtergehouden. Nu echter slechts één ge deelte der archieven in dezen inventaris beschreven is, had de titel daarvan minder algemeen kunnen zijn. Evenals de vorige inventarissen is ook deze zeer uitvoerig en blijkbaar met groote nauwgezetheid bewerkt; evenzoo de alphabetische registers daarop. Slechts enkele opmerkingen meen ik hier te mogen maken. Zoowel de inleiding als eenige aanteekeningen bij de afdeelingen van den inventaris komen mij wel wat erg kort gesteld voor. B.v. zou gewenscht geweest zijn eene meer uitvoerige mededeeling omtrent de schuiten; o.a. over de verhouding hunner bevoegdheid tot die van de marken, en van die van den schulte van Coevorden—Schoonebeek tot het stadsgerecht van Coevorden. Voor deze laatste toch wordt slechts verwezen naar eene mededeeling van Mr. Gratama. Ook zou eenio-e aanteekening omtrent „dingspelen" en „goorspraken" niet overbodig geweest zijn. In de inleiding is ook niet, althans niet duidelijk, aangegeven, welke volgorde bij de beschrijving der archieven aangenomen is. Uit de inven tarissen blijkt, dat deze volgorde in hoofdzaak is: stukken betreffende col- 109 laterale en andere belasting, crimineele zaken, civiele en vrijwillige recht spraak. Enkele afwijkingen van dien regel merkte ik op o.a. bij no. 197 en 198 betreffende contentieuse zaken, welke nrs. voorafgegaan en gevolgd worden door beschrijving van stukken betreffende vrijwillige rechtspraak. Bij een paar nrs. van den inventaris is aangeteekend, dat zij uit ge meente-archieven afkomstig zijn; in de inleiding wordt echter alleen ver meld, dat rechterlijke archieven van de arrondissements-rechtbank en van den hypotheekbewaarder ontvangen zijn, doch niet of de gemeente-archieven en de kanton-gerechten naar aanleiding van het Koninklijk Besluit van 9 October 1883 bezocht zijn ter opsporing van rechterlijke archieven. Dat de overbrenging van eenige archivalia naar den hypotheekbewaarder is geschied op grond van de wet van Ventose an VII (waaromtrent Mr. Joosting niet zeker is) bleek mij, wat Friesland betreft, uit een schrijven van den Intendant generaal van Financiën van 24 Jannari 1812 aan den Prefect, waarin deze verzocht werd zorg te dragen, dat de hypotheek- registers (die ingevolge het decreet van 30 Januari 1811 voorloopig door de griffiers der rechtbanken gehouden waren, en waarvan nog vele oudere bij de lagere gerechten waren achtergebleven) en de daarbij behoorende stukken „overeenkomstig het bepaalde in art. 37 van de wet van 21 Ven tose an VII" naar de toen aangestelde hypotheekbewaarders werden over gebracht. Wat overigens de bewerking van den inventaris betreft, deze kan, zooals ik reeds hierboven zeide, slechts geroemd worden, vóóral ook om de uitvoerige beschrijving der registers en stukken. Zeer terecht m.i. worden de origineele opschriften op de registers en bundels stukken tus- schen aanhalingsteekens vermeld, en wordt steeds aangeteekend of zij van alphabetische klappers voorzien zijn. In geval echter er ook afzonderlijke indices op de registers zijn, zoude het duidelijksheidshalve de voorkeur verdienen die onder hetzelfde nr. bij de registers te vermelden, b.v. no. 92 bij no. 91. Door deze enkele opmerkingen wordt voorzeker al zeer weinig te kort gedaan aan de werkelijke waarde van den inventaris, voor de publicatie waarvan wij den heer Joosting dankbaar mogen zijn. J. L. BERNS. H. Nélis. Etudes de diplomatique médiévale. I. Examen critique de chartes et bulles apocryphes de l'abbaye de Saint-Ghislain (965 1145). Louvain. Bureaux des Analectes. 1907. (87 blz. in 8vo). Met het critisch onderzoek van de valsche oorkonden der voormalige Benedictijnen-abdij Saint-Ghislain in Henegouwen, opent de heer H. Nélis, archivaris aan het Brusselsch Rijksarchief, eene reeks van diplomatische studiën over de oudste charterverzamelingen van Belgische abdijen en

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1907 | | pagina 16