98
3°. dat die stukken niet dan na een opzettelijk onderzoek en met de
noodige voorzorgen uit de archieven verwijderd moeten worden
4°. dat dit laatste alleen kan worden verricht door iemand, die van
de gemeenteadministratie op de hoogte is
5°. dat een gemeentebestuur, dat tot de vernietiging van stukken wil
overgaan, eene lijst bij Gedeputeerde Staten der provincie zal
indienen, waarop die stukken zijn vermeld, met aanduiding naar
wiens aanduiding zij is opgesteld
6°. dat na goedkeuring van die lijst tot vernietiging der stukken kan
worden overgegaan
7°. dat, indien een gemeentebestuur het uitzoeken der te vernietigen
stukken niet aan een ambtenaar zijner gemeente meent te kunnen
opdragen, de Minister bereid is de hulp van een deskundige
beschikbaar te stellen
8°. dat voor reis- en verblijfkosten van dien deskundige geene kosten
ten laste der Staatsbegrooting kunnen worden gebracht.
Dit pover resultaat is zeer bedroevend. Te vernemen, dat eene lijst
is ontworpen is een verblijdend teekenMaar waarom die lijst niet ge
publiceerd Zonder publicatie zullen de gemeentebesturen toch niet kunnen
weten, welke stukken daarop zijn vermeld en welke de aangeduide termijnen
zijn, waarna tot vernietiging kan worden overgegaan.
De verplichting aan een gemeentebestuur, dat tot vernietiging van
stukken wil overgaan, bij ministeriëele missive opgelegd om eene lijst bij
Gedeputeerde Staten der provincie in te dienen, ten einde daarop hunne
goedkeuring te verwerven, is in strijd met de wet.
Zeer zonderling is ook de bepaling, dat de Minister bereid is een
deskundige beschikbaar te stellen, doch dat diens reis- en verblijfkosten
niet ten laste der Staatsbegrooting kunnen worden gebracht.
Wat zal hiervan het gevolg zijn? Een gemeentebestuur zal, indien
geen bekwaam gemeente-ambtenaar aanwezig is (en in welke gemeente
is zoodanig ambtenaar niet te vinden de stukken laten waar zij zijn,
totdat na verloop van zekeren tijd behoefte aan ruimte ontstaat. Wat zal
dan plaats vinden? Vernietigen wat voor de hand ligt of gelden beschik
baar stellen om de stukken te doen uitzoeken Het ligt in den aard der
zaak, dat tot verkoop der papieren, die aanwezig zijn, zal worden over
gegaan.
Van de oude archieven is zonder nadenken en zonder oordeel veel
vernietigd, terwijl allicht vrij wat bewaard is gebleven, dat zonder schade
vernietigd had kunnen worden, schreef Mr. S. Muller Fz. in dit blad
(jaargang XII, bl. 151/152). Dit vernietigen zonder oordeel zal weer ge
schieden, indien na verloop van een zeker aantal jaren bescheiden uit de
gemeente-archieven worden verwijderd door ambtenaren, die met de tegen-
99
woordige administratie niet bekend zijn. Zij, die in het jaar 2000 bij de
gemeente-administratie zullen werkzaam zijn, zullen de administratie van
vóór de jaren 1960 of 1970 niet bestudeerd hebben. Evenmin zullen
thans vele ambtenaren gevonden worden, die de administratie van 1813
1880 kennen. De verwijdering der waardelooze archiefstukken moet thans
een aanvang nemen en geregeld daarmede worden voortgegaan, wil men
eene latere stelsellooze vernietiging voorkomen. Eene spoedige voorziening
daarin zal door de gemeentebesturen zeer op prijs worden gesteld, maar
het van hooger hand opleggen van verplichtingen in zaken, die buiten des
ministers bevoegdheid gaan, is niet de geschikte wijze waarop moet worden
te werk gegaan. Er moet gehandeld worden in het algemeen belang
en dit vordert, dat de kosten niet ten laste van eenigen, doch van allen
alzoo ten laste van den Staat worden gebracht, tenzij een gemeente
bestuur vrijwillig de kosten ten laste der gemeente wenscht te brengen en
daardoor den Staat in zijne verplichting tegemoet komt.
X.
Het Provenienzprinzip.
De heer Dr. Max Vancsa heeft het noodig geoordeeld, naar aanleiding
van de door mij gemaakte opmerkingen over zijn verslag van den zesden
Duitschen archief dag te Weenen, zijn standpunt ten opzichte van het
Provenienzprinzip nader toe te lichten. Hij doet dat in een artikel in de
Deutsche Geschi chtsblatter, B. VIII, S. 254, dat ik volgens
belofte (zie Jaargang-XV, blz. 155) hier in zijn geheel overneem.
„Eine Flüchtigkeit, wie sie bei einer eiligen Berichterstattung, zu der
ich genötigt war, einigermaszen entschuldbar sein dürfle, hat leider zur
Folge gehabt, dasz eine Stelle in meinem Berichte über den sechsten
deutschen Archivtag in Wien ein Befreinden hervorgerufen hat, wie es gar
nicht in meiner Absicht lag. Ich ergreife um so lieber die Gelegenheit,
für meine Worte selbst einzutreten, als duren ein weiteres Versehen mein
Name weggeblieben war und dadurch der Herausgeber dieser Zeitschrift
in einen ganz unbegründeten Verdacht gekommen ist. Es handelt sich um
die Stelle, in der ich von dem Vortrage des Archivdirektors Secher in
Kopenhagen über die Ordnungsprinzipien im danischen A r-
chivwesen, insbesondere das Provenienzprinzip, sprach.
Meine, wie ich eben zugegeben habe, etwas fliichtig gefaszte Wendung
muszte die Annah.ae erwecken, als bezögen sich meine nicht völlig zustim-
menden Bemerkungen auf das Provenienzprinzip, wahrend es in Wahrheit
lauten sollte: „Diese Prinzipien", namlich die Ordnungsprinzipien im
danischen Archivwesen. Nur von diesen wollte ich sagen, dasz „sie ganz