96 Alzoo bleven alleen zij aan de verordening onderworpen, die wenschen na te sporen, hetzij om stamboomen of kwartierstaten samen te stellen of te completeeren, hetzij om bepaalde acten van afstamming en verwantschap te vinden, die noodig zijn om de geldigheid te bewijzen hunner aanspraken op eenigen titel van aanzien of vermogen (nobilisatie of erfrecht). Ik noem deze allen nu kortheidshalve: genealogen. De woorden nu van de verordening sluiten geenszins uit de op vatting, dat voor de nasporing, door de genealogen zeiven in de registers gedaan, toch betaald moet worden. Maar het is meer aannemelijk dat alleen de gevraagde, de ambtelijk verrichte onderzoekingen zullen bedoeld zijn, in tegenstelling van alle andere onderzoekingen, die, als op elk archief, ook hier kosteloos worden gedaan. Doch hoe dit zij, de oplossing van deze quaestie zou van geen prak tisch belang zijn, dewijl, gelijk boven is gemeld, de registers aan de genealogen niet worden ter hand gesteld behoudens natuurlijk, indien B. en W. anders mochten beslissen voor eenig bijzonder geval, wal intusschen nimmer is voorgekomen. Vanwaar dan nu deze maatregel? Het aantal genealogen is minstens het 50-voudige van dat der weten schappelijke onderzoekers, en het getal van hen, die in Poorterboeken en in andere registers, waarin zonder betaling kan worden gezocht, genealo gische nasporingen doen, is reeds voldoende om te weten hoedanig dit zou vermeerderen, als de gelegenheid werd gegeven in de meer dan 1300 registers van Doop- Trouw- en Begraven het onderzoek toe te laten. Men vergete toch hier in de eerste plaats niet dat, wat het getal dezer registers betreft, Amsterdam buiten alle vergelijking met andere archieven staat. Het eigen gebruik dezer registers zou onoverkomelijke moeielijkheden met zich brengen. In de eerste plaatszeker zijn er vele genealogen, die voldoende bekwaam zijn om zich zelf den weg van het onderzoek te banen en ook met het oude schrift voldoende bekend zijndoch verreweg d e meerderen zijn onbekwaam, en niet weinigen zullen het blijken te zijn, ondanks hun aanvankelijk beweren van het tegendeel, ten einde natuurlijk niet in de kosten van ambtelijk onderzoek te vervallen. Daaren boven zijn er onder de geheel onbekende personen altijd genoeg lieden, wien men deze registers niet zonder nauwlettend toezicht in handen kan geven. Nu ligt het voor de hand dat, naar den aard van hun na sporingen, deze allen te zamen zich onderscheiden van de weten- Art 1. Ten behoeve van de gemeente worden leges- en expeditiegelden geheven naar het volgende tarief: m. Voor nasporingen in de ten archieve berustende doop-, ondertrouw-, afkon diging-, trouw-, dood- en begrafenisregisters uit het tijdvak, voorafgaande aan de invoering van den Burgerlijken Stand, voor elke nasporing per jaar, waarover het onderzoek wordt verlangd ƒ3. 97 schappelijke onderzoekers; maar onderling zijn allen slechts naar de waar deering van hun bekwaamheid en de betrouwbaarheid van hun persoon te onderscheiden. Welnu, zoodanige onderscheiding zou praktisch niet zijn door te voeren zonder en dit gevoelt ieder een willekeur, die des te kwalijker is, dewijl ze immers degenen aanwijst, op wie de verplichting tot betalen dan tevens zou rusten. Alle genealogen op gelijken voet te behandelen is mij daarom de zekerste en aan alle willekeur vreemde gedragslijn gebleken. En daarom öf aan allen voor onderzoek door hen zeiven, dus kosteloos, de registers ter hand gesteld, öf allen laten betalen voor het onderzoek, dat voor allen dan ook ambtelijk, en niet anders, wordt gedaan. Ziedaar het alternatief. De eerste maatregel nu zou een personeel vereischen, dat niet verkrijgbaar is. Resteert alzoo de andere weg, die van de bestaande praktijk. Een derde oplossing heb ik nimmer kunnen vinden. In hoeverre nu het Tarief van de legesverordening te hoog, of mis schien voor enkele gevallen veel te laag is, in hoeverre niet een betere en billijker grondslag van betaling dan de bestaande zou zijn aan te wijzen, omtrent deze punten ligt het niet op mijn weg als ambtenaar, buiten kennis van B. en W., een oordeel te publiceeren. Alleen omtrent het behandelde, een maatregel waarvan ik zelf de verantwoordelijkheid op mij heb genomen, wenschte ik mij te verklaren, ook tegenover de archiefwereld, dewijl die maatregel zoo na komt aan het hoofdbeginsel, namelijk algemeen vrij onderzoek, dat het archiefwezen van onzen tijd kenmerkt en, zooveel doenlijk, moet blijven kenmerken. Amsterdam, Nov. 1907. W. R. VEDER. Vernietiging van gemeentelijke archiefstukken. Zeer veel moeite heeft het bestuur der Vereeniging van Archivarissen in Nederland zich getroost om mede te werken aan de totstandkoming van eene lijst van gemeentelijke archiefstukken, welke zonder bezwaar kunnen worden vernietigd. Het resultaat daarvan is, dat de Minister van Binnenlandsche Zaken bij missive van 7 Augustus 1907 aan de Gedepu teerde Staten der provinciën een bericht heeft gezonden, waaruit blijkt: 1 dat een lijst is ontworpen vermeldende de stukken, welke ver nietigd zullen kunnen worden 2°. dat het de bedoeling is, dat een gemeentebestuur na verloop van de op de lijst aangeduide termijnen die stukken zal kunnen vernietigen

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1907 | | pagina 10