74 met de middeleeuwsche historie van Vlaanderen in het algemeen. Had niet de dood hem verhinderd zijn commentaar te voltooien, de lezer zou hier en daar zeker iets meer hebben ontvangen dan een ruwe, onuitge werkte schetsdoch wat hij ons schonk geeft hem voldoende aanspraak op onze erkentelijkheid. Voor een deel moeten wij dien dank overbrengen op de heeren Van der Haeohen en Van Werveke, die, voor zooveel het werk nog niet was afgedrukt, het met behulp van Vuylsteke's nagelaten aanteekeningen hebben opgesteld en persklaar gemaakt, hier en daar zelfs, gebruikmakende van bescheiden die hij ongebruikt had gelaten, ver volledigd en aangevuld. Zij hebben zoo doende het beste gedenkteeken opgericht, dat zijner nagedachtenis kon worden gewijd. Dr. J. DE HULLU. Cartulaire de la ville de Gand (oorkondenboek der stad Gent). Publié par ordre de la Commission des Archives de Gand, sous la direction de V. van der Haeohen et H. Pirenne. Deuxième Série Chartes et Documents. T. 1. Liber traditionum Sancti Petri Blandiniensis publié par Arnold Fayen. Gand, F. MeijerVan Loo, 1906. 8°. „Ca y est", riep ik op zijn Fransch uit, toen ik den langen titel op het papier had gebracht! Het eerste wat mij opvalt in dien titel is onze Nederlandsche taal is dan toch nog ergens goed voor, n.l. om duidelijk uit te drukken, dat hier geen cartalariam in den gewonen zin des woords wordt uitgegeven n.l. een op perkament of papier overgeschreven verzameling van diplomen en andere charters, maar dat hier sprake is van een gedrukt boek, waarin zoowel oorspronkelijke charters als cartularia en andere documenten worden uitgegeven, dus een cartularium, door den uitgever dier docu menten gevormd. Maar waarom die 12 bladzijden van de voorrede in het Fransch? De Vlaanderen zijn toch Vlaamsche gewesten bij uitnemendheid? Waarom schrijven de archivarissen en de beoefenaars der archiefwetenschap in de Vlaamsche gewesten en daaronder zij, die onder het bestuur der „Com mission des archives de Gand" archivalia uitgeven, niet in het Vlaamsch of Nederlandsch, waar het de uitgave van documenten dier Vlaamsche gewesten geldt? Zij allen moesten vloeiend Nederlandsch schrijven. Men kan dan desnoods bij Latijnsche stukken de aanteekeningen in het Latijn redigeeren. In Duitschland, zelfs in Frankrijk, begint men onze taal te verstaan. Onze Nederlandsche archivalische en geschiedkundige werken worden in de tijdschriften van beide landen gerecenseerd (in Frankrijk zijn het vooral Henri Stein en de heer Huet, die zich daarmede bezig Oost- en West-Vlaanderen, Antwerpen, Brabant (grootendeels) en Limburg. 75 houden). Laten wij Noord- en Zuid-Nederlanders onze taal eer aan doen en vreemden er toe brengen, ze te leeren verstaan ten minste. Ik ontvang van Hoogduitschers zelfs brieven in het Nederlandsch tegenwoordig, en dikwijls verzekert men mij die taal te verstaan. Dit moest mij van het hart. Nu het werk zelf. De inhoud is hoogst belangrijk. Wij hebben hier met de oudste oor konden van een der oudste geestelijke stichtingen in de Nederlanden te doen, ouder nog dan de vorstelijke Rijksabdij Thorn, die op het einde der 10de eeuw werd gesticht. Doch van de documenten, die op de abdij Thorn zelve betrekking hebben, is geen stuk uit de 10de en 11de eeuw, bijna niets van de 12de eeuw bewaard. De wijze van uitgave, ook wat de technische zijde betreft, verdient erkenning en hulde. Met flinke leesbare letter, een niet gering te schatten lof, waar het zulke oude, dikwijls bij eerste lezing niet gemakkelijk te begrijpen documenten geldt, is het boek gedrukt. Ook de aanteekeningen vervallen niet in het mikroskopische, een euvel, dat in vele bronnenuit gaven de oogen pijnigt. Een goede alphabetische „index nominum et locorum" bekroont het werk. Hier echter eene opmerking. De schrijver plaatst ook eigennamen als Johannes de Alta Domo alleen op de voornamen kennelijk beschouwt hij dus de Alta Domo enz. niet als familienaam, maar wel als plaatsnaam zelfs Johannes dictus de Alcest. Maar ik vraag mij af: op welk tijdstip bevindt zich de grens dan van den plaats- of bijnaam en den familienaam? Een groot deel toch dier familienamen zijn van plaatsnamen of bijnamen afgeleid. Wanneer wordt zulk een plaats naam of bijnaam familienaam? Als die naam van vader op zoon overgaat? Maar dat is lastig vast te stellen. In de uitgaven van de „Commission Royale" van Belgische chronieken enz. trof mij deze wijze van opvatting van het begrip familienamen ook al. Een verwijzing ten minste naar namen als Alta Domo, de Benicia, de Alcest bij den voornaam zou ik toch zeker gewenscht achten. Dan blijft het beginsel onaangerand men toont dan n.l. aan, dat men de Alta Domo enz. niet beschouwt of liever nog niet beschouwt als familienaam en maakt het den gebruiker van het oorkondenboek zeer gemakkelijk. Maastricht. A. J. A. FLAMENT. Of beter nog, dat men dit onbeslist laat.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1907 | | pagina 43