68
de zwerftochten verarmd, zich een tijd lang meer op het platte land, in
hunne bescheiden behuizingen op 't Zandt, te hebben opgehouden. Doch
tegen het einde der 17de en in het begin der 18de eeuw kwamen zij èn
door huwelijk èn door erfenis er weldra weer boven op, en werd het
oude nest Alberdaheerd of Alberdahuis verlaten voor veel aanzienlijker
woonsteden als Menkema te Uithuizen en Dijksterhuis te Pieterburen.
Vele landerijen werden aangekocht, terwijl zelfs burchten van minderen
rang alleen voor afbraak werden bemachtigd, om de glorie van titels en
rechten op de nieuwe eigenaars te kunnen overbrengen. Dan is de naam
Alberda alleen niet voldoende meer en komen de Alberda's van Menkema,
van Dijksterhuis e. a. te voorschijn. Maar ook de tak op de stamplaats,
tot nu toe zich bescheiden Alberda op 't Zandt noemende, begint dan op
een weidscheren titel te zinneh. Onno Alberda, die Alberda van Alberda
wellicht wat mal vond, assumeert zich den naam zijner moeder en noemt
zich voortaan Tamminga let wel van Alberda, en alsof dit nog
niet mooi genoeg klonk, voegt hij er eenigen tijd later zoo'n ijdeltuit
den naam van een nieuw verworven bezitting aan toe en schrijft zich
Onno Tamminga van Alberda van Rensuma.
De familiepapieren nu van deze Alberda's, heeren van Menkema en
Dijksterhuis, zijn in 1902, na den dood van Jhr. Gerhard Alberda van
Menkema en Dijksterhuis, aan het Rijksarchief te Groningen geschonken
en daar weldra onder handen genomen, geschift en geordend, terwijl de
adjunct-commies bij dat archief, de heer P. G. Bos, er een inventaris van
vervaardigde. Een inventaris, die met zorg in elkaar is gezet en dien
men met genoegen doorbladert en raadpleegt, omdat op elke bladzijde
blijkt hoe nauwgezet en konsekwent de samensteller te werk is gegaan.
Van vroegere orde in de papieren was trouwens weinig meer te be
speuren alleen werd daarvan een spoor gevonden bij de stukken in een
loketkast. De hier klaarblijkelijk gevolgde orde was echter niet te her
stellen, nog minder door te voeren. Welke regelmaat dit was en waarom
zij niet te volgen was, dat vertelt de heer Bos ons niet. Hoe gaarne wij
dat ook geweten haddenLaat mij dadelijk zeggen, dat de samensteller
van dezen inventaris een enkele maal vaker de nieuwsgierigheid van den
lezer prikkelt, o. a. als hij onder de testamenten der Alberda's en verwante
geslachten plotseling zonder meer het testament van Prins Frederik ver
meldt, en eveneens als hij onder de ingekomen stukken afzonderlijk de
correspondentie van een der Alberda's met Prins Willem V beschrijft,
zonder even op te geven waarover deze brieven handelen. Waarschijnlijk
zullen zij toch wel geen futiliteiten betreffen, want dan zou de heer Bos
ze geen afzonderlijke rubriek hebben waardig gekeurd.
Toen deze huisarchieven op het Rijksarchief aankwamen, bevatten zij
een menigte stukken, die er eigenlijk niet in thuis hoorden. Vele leden der
69
Alberda's en verwante geslachten namelijk hadden in hunne kwaliteit van
redger, overste-schepper of kerkvoogd stukken ontvangen, die, ofschoon
geen deel uitmakende van het familiearchief, toch daarin waren blijven
berusten. Al deze stukken nu zijn overgebracht naar de rechterlijke
archieven of waterschapsarchieven, of als kerkelijke archieven afzonderlijk
geïnventariseerd. Misschien ware het raadzaam geweest, om achter den
inventaris een globale lijst van al deze papieren op te nemen. Men zou
zoodoende den belangstellende een kijkje gegeven hebben op hetgeen zoo
al niet in een zoogenaamd huisarchief binnengeslopen kan zijn.
In dezen inventaris zijn slechts twee nummers overgebleven van de
stukken, die in kwaliteit als redger ontvangen zijn, namelijk 26 en 126.
Uit de beschrijving blijkt evenwel niet voldoende, waarom het onder het
eerste nummer beschreven stuk aan het rechterlijk archief van Pieterburen
c.a. onthouden is, en evenmin waarom de stukken van no. 126 niet, even
als die van no. 182, onder de Vermogensaangelegenheden gerangschikt zijn.
Verder is de inventaris, waarvan een inhoudsopgave het overzicht van
de indeeling zou vergemakkelijkt hebben, gesplitst in 17 afdeelingen, van
welke bij de laatste als hoofd de meermalen aanstoot gevende uitdrukking
„Varia" blijkbaar angstvallig vermeden is. De eerste afdeeling is weer
onderverdeeld in a. Persoonlijk en b. In qualiteit. Deze scheiding, zegt
de samensteller, is het geheele archief door volgehouden. Maar is dat
eigenlijk wel waar? Schuilt b.v. onder de Processen en Bestekken niet
menig stuk, dat ontvangen is in kwaliteit van schepper, hoofdingeland of
lid van een waterschapsbestuur? b.v. no. 163, 220, 222, 223, misschien
ook 221? En is dit het geval, dan had het groote aantal onderverdeelin
gen van a., die wel geen schade, maar toch ook geen voordeel doen
van 3° b. v., Uitgaande stukken, zijn hoogstens drie nummers aanwezig
allicht wat ingekrompen kunnen worden door de enkele resteerende pro
cesstukken en bestekken te verdeelen onder de Familie- en Vermogens
aangelegenheden.
De groote afwijking echter, die deze inventaris vertoont van andere
dergelijke inventarissen van familie- en huisarchieven in het Groningsch
depot, is, dat aankomsttitels van onroerende goederen enz. niet tot het
persoonlijk archief van den eersten kooper zijn gebracht. Als theoretische
gronden hiervoor geeft de samensteller het volgende betoog: „Evengoed
als zij (de aankomsttitels) voor den eersten kooper de aankomsttitels zijn,
zijn zij voor den volgenden bezitter de titels, waarmede deze zijn eigendom
verdedigt. Er moet, zooals Mr. Overvoorde het uitdrukt, vooral nadruk
worden gelegd op het tastbaar verband tusschen die stukken en de bezit
tingen zelf. Die bezittingen moeten op den voorgrond staan en daarom
heb ik al dergelijke aankomsttitels bij elkaar gevoegd en ze gerang
schikt naar de plaatsen, waar de onroerende goederen liggen. Onder