48
reeds een en andermaal bericht ontvangen, dat er nog wat geduld moest
geoefend worden. Ik schreef inmiddels eens aan éen der wethouders (dien
ik de eer heb te kennen en van wien ik hoop, dat hij bij deze besluiten
in de minderheid zal geweest zijn), dat een weigering mij langzamerhand
aangenamer was dan onzekerheid. (Immers eerst na weigering was het
verantwoord om de dubia onopgelost te laten.) En als om een weigering
uit te lokken, voegde ik er bij, dat met het antwoord op de aan den
rentmeester gestelde vragen zou uitgemaakt zijn, wie gelijk had gehad in
de procedures-van der Wal. Den 18en Mei 1907 kon de rentmeester
mij berichten, dat burgemeester en wethouders afwijzend op mijn verzoek
hadden beschikt.
Onbetwist geldt reeds sinds bijna een halve eeuw de stelregel, dat in
het belang der wetenschap de archivalia van publiekrechtelijke lichamen,
althans voor zoover die archivalia meer dan eene eeuw oud zijn, toegankelijk
moeten zijn voor het publiek. Mijn vragen betroffen alle de 17e en 18e eeuw.
Ziehier nu de wetenschappelijke opvatting van burgemeester en wethouders
van Groningen, vijf mannen, onder wie vier voedsterlingen, één dezer
tevens voedsterheer, van de Academie, van dezelfde „Alma Mater, parel
aan de kroon van Gruno's stedemaagd", door de heeren in krullende vol
zinnen zoo menigmaal bejubeld
En waarom nu dit alles meegedeeld In de eerste plaats om aan te
toonen, dat het niet mijn schuld is, dat het onderzoek naar het stadsmeier-
recht onvolledig is geweest op die punten, waar ik het, tengevolge van de
ontoegankelijkheid der archieven, niet kon voortzetten. Voorts om verklaring
te geven van de omstandigheid, dat de Chronologische lijst, in
bijlage I hierachter opgenomen, later wel eens zou kunnen blijken onvol
ledig te zijn. Maar ook, omdat het m. i. zijn nut kon hebben, dat op deze
wonderlijke toestanden de aandacht werd gevestigd. Daarom ook heb ik
er zijn menschen, die nooit voorrede's lezen in den tekst van de
verhandeling zelf nu en dan, waar het pas gaf, de archiefquaestie ter
sprake gebracht.
Mochten er nu zijn, die meenen, dat burgemeester en wethouders in
het geldelijk belang der gemeente de openbaarheid der archieven niet
kunnen toelaten, waar deze tengevolge zou kunnen hebben, dat de rechts
positie der stad tegenover de meiers minder vast werd, hun zou ik willen
opmerken, dat het voor een publiekrechtelijk college al allerminst te pas
komt om rechten te willen doen gelden, waarop het geen recht heeft. De
gemeentehuishouding is geen kruidenierszaak.
En bovendien, al ware de meening van dezulken juist, dan hadden
burgemeester en wethouders, die klaarblijkelijk dezelfde meening hebben,
consequent moeten zijn en de stadsarchivalia van het rijksdépöt opvorderen
en terugbrengen naar den zolder. Want de toegankelijkheid dier archivalia
49
is dan niet verantwoord. De geheimzinnigheid, door burgemeester en wet
houders betracht, zal dan ook wel het uitvloeisel zijn van onbekendheid
met den toestand van het archief der gemeente; in elk geval heeft ze in
de van nature tot achterdocht geneigde gemoederen der meiers de gedachte
versterkt, dat de stad iets had te verbergen. Ik heb de overtuiging, dat de
heeren niet weten, wat zij verbergen.
Ten slotte: zelfs wie zich enkel afvragen, wat met het oog op de
stadsmeiers het g e 1 d e 1 ij k belang der gemeente eischt, moeten tot het
besluit komenopenbaarheid der oude archieven. Want het ergste,
dat, naar hun voorstelling, uit die openbaarheid kan voorvloeien, n.l. dat
het bewijs zou worden geleverd, dat den meier toekomt een onopzegbaar.
zakelijk recht van landgebruik, juist dat is het, wat in deze het meest is
in het geldelijk belang der gemeente Groningen (en over andere belangen
zal ik nu maar zwijgen). Want niet alleen met het afsluiten der archief
stukken, ook met het vasthouden aan het begrip, dat het recht der meiers
is persoonlijk, is opzegbaar, had het al wederom in het geldelijk belang
der stad reeds jaren uit moeten zijn".
In de bedoelde passages in den tekst van de verhandeling klaagt de
Schrijver er over, blz. 60, 61, 64—66 en 106, dat verschillende vragen
onbeantwoord moesten blijven wegens de ontoegankelijkheid der archivalia
van het veenkantoor, dat het onderzoek hem soms onmogelijk werd gemaakt,
„dank zij den wetenschappelijken zin van burgemeester en wethouders van
Groningen" en dat het door het lang uitblijven van een beslissing op zijn
verzoek om inzage der stukken bij voortduring werd bemoeilijkt.
„In het jaar 1907 zegt hij is dergelijke langwijlige manier
van zaken behandelen gebruikelijk bij het bestuur eener stad van meer dan
70.000 inwoners, zoodra het betreft de vraag, die in stadjes van 2000
inwoners geen vraag meer is, of er heerscht openbaarheid ten aanzien van
de archivalia uit de 17e en 18e eeuw!"
Resolutie van de Gekommitteerde Raden van Holland,
betreffende het houden van dubbele Trouw- en Doop
boeken, 25 Juli 1792. Meegedeeld door Mr. Peter van Meurs. In
Mr. Joannes van der Linden's Groot Placaatboek, IX, 247—249,
vindt men een resolutie van de Staten van Holland, van 15 Juni 1792,
waarbij o. a. het houden van dubbele trouw- en doopboeken werd voor
geschreven en Gecommitteerde Raden van de beide Kwartieren verzocht
werden, met opzicht tot het platte land, de noodige orders te stellen.
Gecommitteerde Raden van Holland hebben daarop 25 Juli 1792 de
volgende resolutie genomen, waaruit men kan zien, waarin die orders
bestaan hebben.
„Is gehoort het rapport van de Heeren Verbrugge, Van der Steen,