46
hoorende tot het oud-archief der stad, te raadplegen ten behoeve van het
onderzoek naar het stadsmeierrecht. Een groot gedeelte van het oud-archief
der stad Groningen is gratis ondergebracht in het rijksarchief-dépot te
Groningen. Het overige is gebleven in het stadhuis en grootendeels geborgen
op den zolder, die van droog hout wèl doortimmerd is. In het rijksarchief-
dépöt is aanwezig alles wat wijlen Mr. H. O. Feith (Jr.), archivarius der
provincie, destijds naar het provinciaal, nu rijksarchief, heeft overgebracht,
en met onverdroten ijver beschreven in zijn: Register van het Archief
van Groningen. Ten stadshuize bleven achter: o. a. de resolutiën van
burgemeesteren en raad, de stadsrekeningen, de registers van het veen-
kantoor en verder die losse stukken, voor welker beschrijving Mr. H. O.
Feith (Jr.) geen tijd meer heeft kunnen vinden of die aan zijn speurend
oog zijn ontsnapt.
De stukken in het rijksarchief-dépöt zijn toegankelijk voor een ieder,
maar de overige alleen voor zooverre door burgemeester en wethouders
wordt goedgevonden, dat er van wordt overgebracht naar het rijksarchief
om daar tijdelijk te worden beschikbaar gehouden voor dengene, die ze
mocht willen raadplegen. Beschreven' zijn de stukken, in het stadhuis
aanwezig, niet dan zeer oppervlakkig; de andere zijn in voormeld Register
of in verschillende inventarissen en regestenlijsten, etc. opgenomen. Al
aangenomen, dat burgemeester en wethouders steeds goedvinden, dat er
stukken uit het stadhuis naar het rijksarchiefgebouw tijdelijk ter raadpleging
worden overgebracht, dan nog werkt deze halve openbaarheid en toe
gankelijkheid van het stadsarchief belemmerend voor elk onderzoek van
eenigen omvang, niet alleen wanneer dit onderzoek enkel de stad betreft,
maar evenzeer steeds wanneer het betrekking heeft op de provincie of
eenig deel daarvan. De overheerschende plaats, die de stad èn ten aanzien
der Ommelanden èn ten aanzien der stadsjurisdictiën innam, verklaart dit
feit. Kon het bestuur der stad er nu maar toe komen, om al wat oud
archief is in het rijksarchief-dépöt te laten verzorgen, het publiek ware
geholpen en zou de afwikkeling van de quaestie, of de kosten der ver
zorging voor het geheel of voor een gedeelte moesten worden gedragen
door de stad, dan of het „vergees" zou geschieden, gaarne aan het
koopmansbeleid der vroedschap overlaten. Maar willen burgemeester en
wethouders volstrekt dat gedeelte van het archief, dat door een toeval op
het stadhuis is achtergebleven, er houden, dan is het toch dwaas, dat
voor die restanten de leer der geheimzinnigheid, voor het toevallig naar
het rijksarchiefdépöt overgebrachte het beginsel der openbaarheid wordt
aanvaardDat dit inderdaad de houding van burgemeester en wethouders
is, zal mij niet moeilijk vallen aan te toonen.
De belangrijkste bronnen voor de kennis van de rechten en verplich
tingen der stadsmeiers in de veenkoloniën zijn de conditiën van verhuring,
47
de overeenkomstig deze conditiën opgemaakte contracten, aangegaan met
meiers (éénlingen of compagnieën), de ordonnantiën en placcaten, omtrent
de rechten en verplichtingen der meiers door de stad uitgevaardigd, van
welke ordonnantiën en placcaten, hoezeer ze dan voor het meerendeel
gedrukt mogen zijn, echter buiten de verzameling der stad slechts spora
disch exemplaren worden aangetroffen. Welnu, al deze archivalia zijn door
Mr. H. O. Feith (Jr.) overgebracht naar het provinciaal, thans rijksarchief,
ze zijn dus toegankelijk en openbaar in den meest volstrekten zin.
In het begin van October 1906, nadat ik ten behoeve van dit onder
zoek reeds ruimschoots van die toegankelijkheid en openbaarheid profijt
had getrokken, deed zich de behoefte gevoelen om kennis te nemen van
eenige archivalia van den zolder, en derhalve verzocht ik den rijksarchivaris
te Groningen het daarheen te leiden, dat burgemeester en wethouders mij
zouden toestaan om die te raadplegen. Met mijn verzoek werden burge
meester en wethouders in kennis gesteld, en juist een volle week
later ontving Mr. P. G. Bos, commies op het rijksarchief in Groningen,
bericht, dat burgemeester en wethouders afwijzend op mijn verzoek hadden
beschikt, omdat er een „precedent" zou ontstaan, dat men voorshands
wilde vermijden. Een antwoord, volkomen in overeenstemming met de
antecedenten.
Dat men op een dergelijke eenvoudige vraag, die ook door anderen
reeds menigmaal gedaan is en gedaan zal worden, zulk een antwoord een
week laat uitblijven, is ook volkomen in den stijl. Op dit gebied zouden
de heeren echter zich zelf nog overtreffen!
Nadat ik gegevens had verzameld uit de oude rechterlijke en andere
archieven, in het rijksdépöt te Groningen aanwezig, betreffende gevallen,
waarin meierrechten waren overgegaan op rechtspersonen, of vererfd in
de zijlijn of krachtens testament, of wel bij boedelscheiding aan codividenten
toebedeeld, wendde ik mij ongeveer in Maart 1907 tot den rentmeester
der stad, Mr. I. B. Cohen, met de vraag of hij niet in de gelegenheid
zou zijn mij te melden of, en zoo ja, welke recognitie in die gevallen aan
de stad was betaald, en voorzoover die overgangen op rechtspersonen
betrof, op welke wijze ze geboekt waren. Mr. P. G. Bos had de wel
willendheid om zijn hulp bij het nazoeken der archivalia van het veen-
kantoor aan te bieden. De heer Cohen, in beginsel volkomen bereid aan
het verzoek te voldoen, kon dit echter, volgens zijn instructie, zonder
toestemming van burgemeester en wethouders, niet, en bracht allereerst de
veencommissie er mee in kennis. De veencoinmissieDeze trok aan het
besogneeren, nadat eerst de zaak in een paar vergaderingen niet aan de
orde was gekomen; maar eenmaal aan de orde, konden de heeren het niet
eens worden. Toen naar burgemeester en wethouders! Er kwam geen
bericht. Gedurende de besognes bij de veenkundigen, had ik op een rappel