44 Tourlet had bij zijn vertrek nog de boodschap achtergelaten, dat met het inpakken van de archieven de meest mogelijke spoed moest worden gemaakt. Maar de Fransche expediteurs, hoewel eenige malen aangekondigd, bleven gelukkig achterwege. De tijdsomstandigheden in Frankrijk hadden de aandacht van de archieven afgeleid. En toen de omwenteling van 1813 de laatste Franschen het land had doen verlaten, was er behalve hetgeen door de Hauterive was verzonden, geen enkel archiefstuk, uit den Haag althans, de grenzen overgegaan. En die archie ven, welke in Parijs ingepakt waren blijven staan, keerden weldra ongerept naar het vaderland terug. (Wordt vervolgd.) Th. MORREN. De jaarstijl te Maastricht Aan Dr. P. Doppler. Geachte Ambtgenoot, Gij maakt mij ons debat waarlijk al te gemakkelijk. In de eerste plaats toch geeft Gij U voetstoots over en ten tweede bewijst Gij niet wat bewezen had moeten wordendat de bewuste uitdrukkingen opzettelijk werden gebruikt ter aanduiding van den stijl. Mijn voornemen was daarom geweest, zelf het noodige onderzoek in te stellen, öf inderdaad „anno incarnationis dominice", „anno domini", „anno nativitatis" beslist wezen op den stijl. Doch ik ben in de enkele dagen, die moesten verloopen voordat de noodige boeken te Assen konden zijn, van meening veranderd. Ik wilde niet daartoe overgaan, zonder dat Gij den bewijslast uitdrukkelijk van U af hadt geworpen. Intusschen een paar opmerkingen over Uw „antwoord." „Groote probabiliteit", „groote waarschijnlijkheid" komt naar mijne bescheiden meening niet te pas, wanneer onomstootelijk bewijs moet worden geleverd. Ook is tusschen „groote waarschijnlijkheid" en „zekerheid" nog een open ruimte. Gij hebt noch 't een noch 't ander bereikt. Verder, beperk Uw onderzoek niet tot het bisdom Luik alleen, maar zie, hoe overal in deze streken de meergenoemde termen in de voor Luik opgegeven perioden in zwang zijn geweest, v. Mieris, v. d. Bergh, 't Oorkon denboek voor Groningen en Drente, Wilman s' Westfalisches Urkundenbuch, Friedlander's Ostfriesisches Urkundenbuch, enz., enz., zij alle zullen U 't bewijs daarvoor leveren. Toch heerschte niet overal dezelfde stijl! Ook is 't van belang op te merken, hoe éénzelfde persoon verschil- 45 lende termen dooreen gebruikt, als hij leeft in den tijd van overgang. Otto elect van Utrecht heeft c. 1249 nu eens „anno Domini" (Oork. b.k. v. Gr on. en Dr. Nos. 98, 100, 102), dan weer „anno incarnacionis Domini" (a. w. No. 101); later als bisschop gebruikt hij steeds „anno Domini (a. w. Nos. 106, 108—111) (1245—1248). Keizer Lodewijk ging in dit dubbele gebruik mede (v. Mieris, II, bladz. 702, 703, d.d. 1346). Hoewel de Duitsche regeering den Kerststijl gebruikte (Weidenbach, Vorrede S. VI) en keizer Lodewijk volgens de aangehaalde stukken zeker geen Paaschstijl aanwendde, vindt men herhaaldelijk in de van hem uit gegane stukken „anno Domini" (v. Mieris, sparsim). Enz. Eindelijk, volgens Uwe opgave komen naast de zeer veel voorkomende termen andere voor, die veel gebruikt worden. Men mag dus niet spreken zelfs van waarschijnlijkheid, zonder, zooals ik in mijn vorig opstel reeds zeide, ,,'t onomstootelijk bewijs daarvoor te leveren." Hoogachtend, Assen, 8 Juli 1907. Uw dw. JOOSTING. Antwoord aan den heer Mr. J. G. C. Joosting. Het door U gewenschte absoluut bewijs, dat te Luik de formules, „anno Incarnationis Domini", „anno Domini", „anno Nativitatis" op den gebezigden stijl wijzen, zal, naar mijn bescheiden meening, eerst dan kunnen worden geleverd, wanneer men een tekst, waaruit dit blijkt, of eene bepaling, die het gebruik van die formules voorschrijft, zou aantreffen. Vooralsnog is dit, naar mijn weten, niet het geval geweest. Intusschen meen ik, dat uit de aangehaalde acten, die nog kunnen vermeerderd worden, genoegzaam blijkt de groote waarschijnlijkheid, dat te Luik de bedoelde formules den gebezigden stijl aanduiden. P. DOPPLER. Kleinere Bijdragen. Openbaarheid der gemeente-archieven. In het pas ver schenen werk van Mr. A. S. de Blécourt „Het Stadsmeierrecht in de Groninger Veenkoloniën". Zutphen, Thieme en Co., wijst de Schrijver met nadruk op de wenschelijkheid van openbaarheid der archieven. In de Voorrede laat hij zich dienaangaande aldus uit: „Enkele opmerkingen wensch ik nog te maken over de houding, door burgemeester en wethouders en door de veencommissie uit den raad van Groningen aangenomen ten opzichte van mijn aanvrage, om stukken, be- Zie Jaargang XV, blz. 213 vlg.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1907 | | pagina 28