42 dat de archieven van het geheele Keizerrijk binnen zijn muren zou moeten opnemen. Het denkbeeld van centralisatie en openbaarheid, dat Mr. Hendrik van Rooijen hier het eerst ter sprake had gebracht, zou nu te Parijs in den meest uitgebreiden zin worden toegepast. Hoewel de uitvoering van dit decreet op de ontwikkeling van het archiefwezen van grooten invloed zou zijn geweest, was natuurlijk de verplaatsing van de archieven uit het land waar zij thuis hooren en vooral toentertijd een onoverkomelijke ramp. Weldra werd aan dit noodlottig besluit een begin van uitvoering gegeven. Een ambtenaar van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken te Parijs, René Tourlet, werd naar Holland gezonden om de archieven te schiften en alles wat maar eenigszins belangrijk en vervoerbaar was naar Frankrijk over te brengen. Tourlet, die zich noemde „Commissaire du gouvernement pour les archives impériales", was reeds den 12en April te Amsterdam aangekomen. Tien dagen later vinden wij hem in den Haag. Uit zijn briefwisseling met Daunou, „garde général des archives de l'empire a Paris" kunnen wij zijn handelingen op den voet volgen. Uit zijn instructie 2) blijkt, dat hij in den Haag moest bezoeken 1 Les archives de l'ancienne cour de Justice chez Mr. Putseys, greffier de la Cour Impériale (sinds de ontruiming van het Binnenhof in 1806 berustende op het Oude Hof Koninklijk Paleis in het Noordeinde). 2°. Celles de Hollande et West-Frise sous (la garde) de Mr. Van Swinden, secrétaire général de la préfecture 3). 3°. Le trésor des Chartres (M. Van Wijn a l'Hötel dit de Rotterdam). 4°. Les archives des Etats Généraux (Mrs. Boellaard et Huyghens)4). In de instructie stond verder nog uitdrukkelijk vermeld„de ces quatre dépots le 3e et le 4e sont a réunir en totalité aux archives de l'Empire, sauf les exceptions, que M. Tourlet aurait a proposer". Het archief van de Staten-Generaal was in 1806 op het Binnenhof achtergebleven. Tijdens koning Lodewijk stond het onder toezicht van diens secretaris-archivaris Dassevael, die bij de verplaatsing van den zetel der regeering naar Amsterdam slechts de stukken van na 1795 had mede genomen. De rest was aan de zorg van de heeren Boellaard en Huyghens 43 toevertrouwd. Deze archieven schenen op het Binnenhof al heel slecht gehuisvest te zijn, want Tourlet schreef hieromtrent aan den Minister van Binnenlandsche Zaken te Parijs, dat overbrenging dringend noodzakelijk was, daar zij geborgen waren in een depot, „ou les volumes sont rongés et dégradés chaque jour par les rats, qui y pullulent." De taak van Tourlet was niet zoo heel gemakkelijk, want hij onder vond natuurlijk niet overal de gewenschte medewerking. Tot eer van ons Hollanders schreef hij 25 Mei aan Daunou: „Vous ne vous faites pas l'ideé, mon cher maitre, de la peine qu'ont les Hollandais d'abandonner leurs archives et des difficultés, que j'éprouve a leur fairec omprendre, que le gouvernement ne veut point de dépot ailleurs qu'a Paris. Ils sont effrayés surtout de la perspective de l'impossibilité, ou ils seront de con sulter leur histoire, celle de leurs villes, de leurs families" etc. Hij volgde een sluwe methode om zich de noodige gegevens te ver schaffen. Om zich van den steun van Van Wijn en Dassevael te verzekeren, liet hij hen in den waan, dat zij het grootste gedeelte van hun verzameling mochten behouden 2). Over Van Wijn spreekt hij evenwel steeds met de grootste onderscheiding. Hij scheen het jammer te vinden, dat deze geleerde zooals hij hem noemt door de verplaatsing van zijn archief aan zijn werkzaamheden zou worden onttrokken, en stelde daarom aan het Fransche gouvernement voor hem uittenoodigen, zijn archief naar Parijs te volgen om daar zijn arbeid te kunnen voortzetten 3). Een paar maanden later opperde hij het plan om te 's-Gravenhage een voorloopig centraaldepót op te richten, waarin de stukken, die in de verschillende gewesten verspreid waren, zouden kunnen worden bijeenge- gebracht. En hij voegde er aan toe„Les savants Hollandais se prêteraient a l'exécution de ce plan". Bezwaren van politieken aard, om aan een onder worpen volk herinneringen aan zijn vroegere grootheid te laten, waren hier, volgens hem, niet aanwezig, met het oog op het bij uitstek vredelievend karakter der inwoners en hun tegenwoordige gehechtheid aan Frankrijk Overigens trachtte hij zooveel bijeen te sleepen, als maar eenigszins mogelijk was. Onmiddellijk na zijn komst in Holland had hij Van Wijn gelast zorg te dragen, dat zijn charterverzameling in twee maanden tijd (1 Mei tot 1 Juli) voor verzending gereed moest zijn. Van Wijn had intusschen met veel moeite toestemming gekregen om de oudste charters, die volgens zijn zeggen zoo fragiel waren, dat zij wellicht halverwegen Parijs in duizend stukken zouden vallen, eerst te laten overschrijven en de zegels te doen afteekenen. Hij wist hierdoor tijd te winnen en, hoewel voortdurend tot spoed aangemaand, de zaak zoo lang mogelijk sleepende te houden. 9 Rapport 6 Juni 1812. Missive 15 April. 3) Missive.22 April. 4} Missive 10 Juni. Copie van Bakhuizen van den Brink. Correspondentie R. A. 2) Correspondentie R. A. 3) Dépot de la préfecture des Bouches de la Meusearchief van de Staten van Holland, van het départementaal bestuur van Holland en van het landdrostambt van Maasland, in 1806 overgebracht naar het Oude Hof. Toen dit gebouw in 1811 tot Keizerlijk Gerechtshof werd ingericht, werd een gedeelte overgebracht naar het Hotel der préfecture en het andere gedeelte naar het Logement der Vijf Steden (thans een gedeelte van het Ministerie van Financiën); zie verder Overzigt van het Ned. Rijks archief, p. 12 en 13. 4) Mr. D. Boellaard, commies-indexmaker, en J. Huygens, expedieerende commies en charterbewaarder. Het Hs. heeft in plaats van Boellaard: Boeklaar.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1907 | | pagina 27