38
zameling, die hij voortdurend aanvulde met stukken, die hij vergat terug
te geven, vormde den oorsprong van het Rijksarchief.
Veel bergruimte had hij nog niet noodig. Hij had slechts in gebruik
één achterkamer op de tweede verdieping, één op de derde (de zooge
naamde roode kamer), beide kamers links van de galerij gelegen, en een
vertrek eveneens in den tuin uitziende (de zoogenaamde groene kamer)
rechts van de galerij, met een klein kabinet. Bovendien schijnt hij ook
het gebruik van de kelder te hebben gehad
De aanstelling van Van Wijn tot Archivarius der Bataafsche Republiek,
welke slechts van tijdelijken aard was geweest, was nog vóór het eindigen
van den gestelden termijn in een vaste positie veranderd, terwijl zijn
assissent Flament eveneens een vaste aanstelling ontving2).
Onder het bestuur van Koning Lodewijk, die zijn titel in dien van
Archivaris van het Koningrijk Holland veranderde, bleef de toestand onver
anderd; maar na diens vertrek brak voor onzen ijverigen archivaris een
tijd van onrust en teleurstelling aan. Reeds in Augustus 1809 had Van
Wijn dagen van spanning beleefd. Engelsche troepen waren op Walche
ren geland en Vlissingen was den 15en van die maand na een hevig bombar
dement aan den vijand overgegaan. Daar hij een verder optrekken van
de Engelschen vreesde, had hij er een oogenblik over gedacht, om zijn
archief in Amsterdam in veiligheid te brengen; maar aangezien hij daar
geen geschikt lokaal wist en het transport der stukken met het oog op
„derzelver ouderdom en fragiliteit" gevaar opleverde, had hij zijn archief
maar gelaten waar het was. Hij had den Minister evenwel met zijn
bespiegelingen hieromtrent in kennis gesteld 3). Z.E. had hem eenige
dagen later geantwoord, dat hij „zich gaarne op deszelfs zorgvuldigheid
verliet en zich verzekerd hield, darbij onverhoopte gebeurtenissen de
meest gepaste maatregelen door hem zullen worden aangewend, waarin
hij met den Landdrost van het Departement Maasland met onderling
overleg zal kunnen te werk gaan." Van de medewerking van den Minister
kon hij zich zoo noodig verzekerd houden.
Dit gevaar werd evenwel afgewend. Op het einde van het jaar
hadden de Engelschen zich ingescheept, slechts in Vlissingen, Veere en
Rammekens een bezetting achterlatend; maar in het begin van het volgend
jaar maakte de vrees, dat hij zou moeten verhuizen, zich opnieuw van
Van Wijn meester.
Holland verkeerde in die dagen in groote spanning. Het noorder-
leger onder maarschalk Oudinot was de grenzen over getrokken, en in
Correspondentie R. A. 4 Maart 1812.
2) Besluit van het Staatsbewind van 28 Mei 1806, no. 2.
3) Missive 21 Augustus 1809.
t) Minuut missive 29 Aug. d. a. v.
39
begin Februari 1810 waren Bergen op Zoom en Breda in Fransche handen.
De troepen rukten verder Holland in en bezetten nu ook Hellevoetsluis,
den Briel en Dordrecht.
Zoodra Van Wijn hiervan kennis kreeg, maakte hij zich ernstig onge
rust, dat het leger weldra naar den Haag zou optrekken en dat de Fransche
bevelhebbers dan, zooals reeds vroeger was geschied, in het voormalig
Logement van Rotterdam hun intrek zouden willen nemen. Hij was onmid
dellijk naar den Burgemeester gesneld, om te trachten dit gevaar eventuëel
aftewenden. De Burgemeester, die het volmaakt met hem eens was, dat
verplaatsing van zijn archief niet wenschelijk zou zijn, kon hem evenwel
niets positiefs beloven.
Om op alle eventualiteiten voorbereid te zijn, verzocht hij den 3en
Februari den Minister van Binnenlandsche Zaken hem een gebouw te
willen aanwijzen, waarin zijn archief, zoo noodig, voorloopig onder dak
kon worden gebracht. Hij zou bovendien trachten eenige kisten in zijn
eigen kwartier en bij den heer Van Westrenen, die hem in 1807 als
adjunct was toegevoegd, geborgen te krijgen. Intusschen was hij er den
zelfden dag reeds op uitgestapt en had hij aan den Landdrost van Maasland
die in het Oude Hof in het Noordeinde (thans Koninklijk Paleis) ver
blijf hield verzocht, of hij eventueel over eenige ledige vertrekken in
dat gebouw zou mogen beschikken. Deze, „wiens gelijke zucht voor alle
nuttige en ook bijzondere voor dat soort van wetenschappen" hem een
gunstige ontvangst had doen verwachten, was volkomen bereid hem in
deze ter wille te zijn. Hij gaf hiervan den volgenden dag kennis aan
den Minister met de bijvoeging, dat ook in het Mauritshuis, waar de
Koninklijke Bibliotheek gevestigd was, misschien wel eenige ruimte
beschikbaar zou zijn. De Minister antwoordde hem twee dagen later,
dat van beide gebouwen het Oude Hof hem het verkieslijkst voorkwam,
en verleende hem tevens machtiging om, indien verplaatsing noodig mocht
zijn, de stukken daarheen te doen overbrengen. Zijn vrees bleek evenwel voor
barig te zijn geweest; de Fransche officieren lieten Van Wijn met rust; maar
weldra zou hij van de civiele ambtenaren grooter gevaar te duchten hebben.
Nauwelijks was ons land bij Frankrijk ingelijfd, of een jobsbode ver
scheen in den Haag, die hem den schrik op het lijf joeg. De graaf De
Hauterive, „archiviste des affaires étrangères", was namelijk door de Keizer
lijke regeering naar hier afgezonden, om de archieven der opgeheven
Ministeriën en van de Staten-Generaal naar Parijs over te brengen. Deze
belangrijke stukken, waaronder een groot gedeelte van ons diplomatiek
archief, werden weldra in 80 kisten gepakt, waarvan er 60 a 70 naar
Frankrijk werden vervoerd
Alleen reeds uit het archief der Staten-Oeneraal waren omstreeks vijftig
kisten met stukken gevuld. (Missive van Van Wijn aan den Minister van Binnen
landsche Zaken, 8 Sept. 1810, no. 9c.)