32 niet alleen de onder hun of elders berustende, maar ook voornaamlijk de aldus verzamelde documenten te examineeren, aanteekeningen uit dezelve te maaken, die met de reeds in het licht zijnde geschiedverhaalen te ver gelijken en de vrucht hunner arbeid aan den tijdgenoot en het nageslagt mede te deelen, hetzij dan bij wijze van geschiedverhaal, vermeerderingen, verbeteringen of bijzondere stukken op het voetspoor van A. Matthaeus, Q. Dumbar en anderen". Ziedaar reeds in enkele trekken aangegeven het werk onzer Commissie van Advies voor 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën. Koning was inderdaad zijn tijd vooruit. Verder wenschte hij, dat die Commissie in elk departement of elke stad één of meer personen zou aanstellen, om in de archieven aldaar een onder zoek te doen en de zoogenaamde historische commissie met de resultaten van dit onderzoek in kennis te stellen. Ten slotte verlangde hij, dat de Commissie, die met het toezicht op het archief was belast, de bevoegdheid zou hebben om „hetzij uit zigzelven, hetzij met consent van den Agent van opvoeding of het Uitvoerend Bewind, aan elk, welke zulks met geldende rede nen zoude begeeren, de toegang tot alle zodanige nationaale geweste lijke of plaatselijke stukken te verleenen, welke betrekking hebben tot de geschiedenissen van het vaderland in 't algemeen of van eenige gedeelte van hetzelve in het bijzonder". Waarom Koning deze losse gedachten in zoo korten tijd neerschreef t Is niet onwaarschijnlijk, dat hij hoopte op dat gebied een nieuwe carrière vooi zich geopend te zienwant zijn levensomstandigheden waren in die jaren niet zoo bjjster rooskleurig. Jacobus Koning, geboren te Amsterdam, den 18en April 1770, werd in 1789 toegelaten als boekverkooper te Amsterdam. De handel schijnt voor hem niet winstgevend te zijn geweest; want eenige jaren later was hij der Voorzienigheid ten hoogste dankbaar, toen hij met het baantje van ambtenaar bij de Vierschaar te Amsterdam werd begiftigd Koning wordt door zijn levensbeschrijver 2) afgeschilderd als een man met buitengewonen lust tot studie begaafd, hetgeen hem misschien minder geschikt maakte om zich geheel aan de belangen van zijn zaak te kunnen wijden. Hij had in 1801 den leeftijd van 31 jaren bereikt en was nog als klerk op het schoutskantoor werkzaam, toen hij zijn beschouwingen over het archiefwezen op het papier bracht. Eerst in 1811, toen zijn betrekking was opgeheven, werd hij commies-griffier bij de Rechtbank van eersten aanleg te Amsterdam en in 1817 griffier van een der Vredegerechten aldaar. Koning de vriend van Mr. Jacobus Scheltema heeft zich later October 1795. M a P'iV' 'uts i2ver JACOBUS Koning. (Bijdragen tot de geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel. 1884. dl. I, p. 1.) 33 als een ijverig historicus doen kennen. In zijn verhandeling over den oorsprong, de uitvinding, verbetering en volmaking der boekdrukkunst, welke door de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem werd bekroond, heeft hij een schat van materiaal bijeen gebracht. Zijn geschiedenis van het Slot te Muiden en van Hooft's levenswijze getuigt van veel studie. Het Amsterdamsche archief leverde hem o. a. stof over een verhandeling over de lijfstraffelijke rechtsoefening aldaar. Koning, die zich voorgenomen had om een bibliographie te bewerken van alle Amsterdamsche uitgaven der 16de eeuw, heeft dit werk niet mogen voltooien. Toen hij den 2en April 1832 overleed, liet hij o. a. als bouwstof na een naamlijst der boeken etc. vóór 1601 te Amsterdam gedrukt Als verzamelaar van oude drukken en handschriften, voornamelijk betreffende Amsterdam, en als grondig kenner van het oude letterschrift 2), genoot hij in zijn tijd een groote reputatie. Onder de menschen, die het voorstel Van Rooijen met belangstelling hadden vernomen, mag verder in de eerste plaats genoemd worden onze verdienstelijke historicus Mr. Hendrik van Wijn, oud-pensionaris van Gouda, die thans in de stad, wier belangen hij jaren achtereen ter Statenvergadering had behartigd, een ambteloos leven leidde. Van Wijn zal waarschijnlijk den burger J. H. van der Palm, agent van de nationale opvoeding, met wien hij in correspondentie stond, hebben verzocht om hem van den gang der zaken op de hoogte te houden; want toen Van der Palm hem den 26en Januari 1801 eenige handschriften uit Parijs ten gebruike toezond en daarbij een exemplaar van den catalogus der Nationale Bibliotheek aanbood, schreef hij er o. a. bij„op de propo sitie van Van Roijen is door de Commissie, in wiens handen dezelve gesteld is, nog geen rapport gedaan. Er hebben zich nog al stemmen tegen dezelve verheft, die de amalgame der oude charters evenmin gaarne zouden zien als die der geldmiddelendoch men zal hun genoegen geven gelijk ik vermeen en hunne bezwaren alzoo uit den weg ruimen" 3). Waarop Van Wijn hem o. a. antwoordde, dat hij hoopte, „dat het voorstel van den representant Van Roven ter verzameling der Nationale charters spoedig een goed effect mag sorteren." De Commissie tot het werk der Nationale Bibliotheek, die de Eerste Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam daaromtrent van „conside- ratiën en advies" zou dienen, bestond uit zes leden, waarvan er drie door de Eerste en drie door de Tweede Kamer waren benoemd. 9 Nieuwsblad van den Boekhandel, 1884, p. 283. a) Zie zijne „Algemeene ophelderende verklaring van het oude letterschrift." Leyden, 1818. 9 Register van brieven, afgezonden door den Agent van nationale opvoeding over 1801. B. Z. nr. 326 p. 29. 9 Verbaal der handelingen en besluiten van den Agent van nationale opvoe ding over 1801. B. Z. nr. 322, p. 129.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1907 | | pagina 22